• Het doet pijn als ik denk, het doet pijner als ik niet denk
De 14e editie van de EKRITUUR-nieuwsbrief: een collectie hyperkorte "incident"-verhalen, plus Susanna Clarke's Piranesi
Wees gegroet, bezige bijen & lakse lepelaars! In deze veertiende editie van EKRITUUR lees je een wat oudere tekst van mij die ik met een scherpe correctiepen heb doorgenomen en heb verbeterd. Deze tekst bestaat uit een aantal heel korte verhalen die geïnspireerd zijn door de sluchai van Daniil Charms (zie ook de Aanbevelingen van EKRITUUR #13). Sluchai kan vertaald worden als gevallen, zaken of – zoals bij Charms meestal gebeurt – incidenten. Korte momenten, observaties, verwarringen—microverhalen die meestal te weinig informatie bieden en daardoor nieuwsgierig maken.
Charms-incidenten beginnen zonder inleiding en eindigen abrupt, vaak omdat de verteller geen inkt kan vinden of afgeleid wordt door iets anders. Ze zijn regelmatig passieloos gewelddadig en zitten vol figuren die zonder verklaring dood neervallen. De sluchai fascineren en verbijsteren, ze zijn doorgedreven en overdreven vervreemding, en ze ondermijnen ieder begrip van causaliteit.
Mijn korte teksten zijn een hommage, een eerbetoon aan Charms, én een voorzichtige poging iets hedendaags-serieus-bizars-nieuws met zijn nu honderd jaar oude genre te doen. Veel plezier met lezen!
Het doet pijn als ik denk,
het doet pijner als ik niet denk.
(Elf incidenten)
De werkelijkheid bestaat in horten en stoten.
—Boaz Koriander
• Een kamer
Er was eens – onaangeroerd door klokken of kalenders – een kamer. De kamer leek een kubus maar was nét geen kubus: de afstand tussen de vloer en het plafond was iets korter dan de afstand tussen de zijden van de kamer, al viel dat nauwelijks op. Het scheelde een centimeter, hoogstens. Alle oppervlakken waren gemaakt van cement dat korrelig zou voelen als je je hand eroverheen zou laten glijden. Er was geen deur, er was geen raam. Er was geen enkele opening. Hoe de kamer daar gekomen was wist niemand, noch dat de kamer daar was. Misschien hing er een oud peertje dat altijd brandde aan een perkamentkleurig snoer. Geen mens was er ooit geweest. We weten er niks over en daarom kunnen we er maar beter over zwijgen. Maar als iemand de kamer ooit zou betreden, zou die precies zijn zoals hier beschreven is. Als de kamer bestaat.
…
• Charms ontdekken doe je zelf
Niemand had het ooit met mij over de Russische schrijver Daniil Charms gehad, maar toen ik opgewonden aan vrienden en familie en vreemden en het plafond vertelde dat ik Charms ontdekt had en dat ik niet begreep hoe ik ooit zonder zijn absurde non-verhalen en a-vertellingen had geleefd, liep iedereen over van verbazing: hoe was het mogelijk dat ik niks wist van degene waar zij zo innig bekend mee waren, vermoeid van zelfs, en dat zoiets toch wel heel veel zei over mijn opvoeding, opleiding en persoonlijke ontwikkeling. Dit zeiden ze niet hardop, maar ze dachten het zo luid dat ik het haarscherp in de ether kon opvangen.
Tot bijna lethargische woede gedreven besloot ik hen allemaal, het plafond incluis, aan stukken te scheuren en hun kelen uit te bijten, tot er niets meer over was dan bloedig schuim dat zo ongeveer tot mijn knieën kwam, of misschien net eronder. Toen ben ik koffie gaan halen, want kom op zeg: we blijven niet bezig.
…
• Alle mensen, eigenlijk
Ik stapte dus maar naar binnen en riep dat ik thuis was, en hij zei dat ik altijd gelijk wilde hebben, en wat een onuitstaanbare eigenschap dat wel niet was.
En ik zei tegen hem, Dat is helemaal niet eerlijk, hypocriet onmens, dat doe jij namelijk ook.
En hij zei, Wat? Wanneer heb ik ooit zo betweterig gedaan als jij, slijmerige paddenman?
Die keer dat ik bewees dat aarde om de zon draait, zei ik, En dat jij weigerde mij te geloven en bleef beweren dat de zon om de aarde draait.
En toen zei hij een lange tijd niks en toen nog iets langer niks en keek verbaasd, nog veel verbaasder zelfs dan wij beiden gekeken moeten hebben die ene keer dat Claudia Fakir op onze tafel stond te dansen toen het geen kerst was.
Wanneer heb ik dat gezegd? vroeg hij uiteindelijk.
Maar ik had me vergist: ik verwarde hem met de katholieke kerk. En mijzelf met Galileo Galilei. Niet de eerste keer dat zoiets gebeurde. We waren beiden niet wie ik dacht dat we waren, en ik deed er snel het zwijgen toe, doch niet snel genoeg: uit pure schaamte verdween hij iets hierna of iets hiervoor door de deur om nooit weder te keren. Het was mij niet duidelijk waarvoor hij zich te schamen had, maar tegenspreken durfde ik nu al helemaal niet meer. Mannen blijven een mysterie voor mij. Alle mensen, eigenlijk.
Ik ging naar buiten om sigaretten te halen bij het benzinestation om de hoek. Voordat ik daar aankwam liep ik langs een geparkeerde auto waarvan het portier openstond. Ik stapte in en zei, Zo, naar huis dan maar? De man achter het stuur schreeuwde dat hij niet wist waar dat was en trouwens, wat deed ik in zijn auto? Ik grabbelde nerveus in mijn broekzakken en ontdekte dat ik nog sigaretten had. Ik stak er eentje op. De man stompte me recht in mijn adamsappel. Nou meneer! zei ik, en toen ben ik maar weer uitgestapt en naar elders gewandeld. Misverstanden, overal maar misverstanden.
…
• Haastig recept voor vlijmige waggerjam (onthuld)
Haal alle bramen, kersen en kilftralen die je kunt vinden. Waar dan ook vandaan. Schuur en stamp ze plat. Denk aan de pitten. Parrileer de marrige puree nét niet te veel. Leg de brok baag op een dunne theedoek en laat lang genoeg uitsorren. Voeg fijngehakte mantavlokken toe voordat je gaat darrelen.
Vertrouw op je intuïtie.
Vraag voldoende kristalsuiker aan een buurvrouw met een glazen oog. Hak de suiker fijn met het mes dat je zou gebruiken om een geliefde te villen. Ronsel een kotterige matroos en jadrak zijn vooruitzichten.
Postuleer een theorie. Vraag om vergeving.
Werp alle ingrediënten in een bronzen schaal. Tanzeneren tot het volle maan is geworden. (Voeg loden vijzelgruis en hosties toe om het op z’n Madagaskisch te doen.) Roer met een gestolen lepel en een geleende vork. Blijf roeren tot vlak voor het einde.
Geen zorgen maken.
Of wel, als dat helpt.
Succes.
…
• Mijn moeder is bedekt met horloges (performance met publieksparticipatie)
Op een middag hadden allerlei mannen dorst en dus gingen ze drinken. Snap je? Misschien waren er ook vrouwen bij, maar zoals zo vaak in de geschiedenis werd daar geen melding van gedaan. Prutsende Pruisers en raaskallende Russen.
Walter Finsternis was de eerste van het gezelschap die plaatsnam, pils in zijn ene knuist, sigaar in de andere. Direct daarop volgde Alexander Vse, of misschien was hij er al en heb ik de volgorde niet goed onthouden. Alex Kroest was er ook met zijn kromme pijp. En Vincent Majok, hij droeg een stropdas die bedrukt was met gesloten deuren. En Victor Liefje, de uitvinder van machines die niemand wilde hebben. Daarna volgde een reeks figuren waarvan niemand heeft onthouden hoe ze heetten. Ze stelden zich niet voor, gingen stilletjes aan de bar zitten en deden alsof ze er niet bij hoorden. Ik denk dat Tatlin er ook was, in dat café, maar hij kende de anderen niet en hield zich afzijdig, en jullie moeten daarom maar aannemen dat zijn aanwezigheid tot het rijk der vreemde voorvallen behoort.
De zon zat vol oordelen waar de mannen geen acht op sloegen en het gele glas bevatte vele voordelen die ze gulzig achterover sloegen.
In alles wat ik doe, zei Walter Finsternis, Leg ik het bewustzijn dat ik de schepper van de wereld ben, en hij spoorde de anderen aan van de ene kruk naar de andere te springen. De meesten kregen de eerste kruk al niet voor elkaar en na een tijdje lieten ze het er maar bij zitten. Walter Finsternis was teleurgesteld en verdween door een luik in de vloer. De overgebleven gasten vertelden oude grappen die niemand ooit gehoord had.
Alexander Vse probeerde vervolgens het woordenboek samen te vatten maar kwam geen steek verder en sloot zich op in het toilet. Hij spijkerde de deur van binnen dicht en spoelde de hamer door de wc. Kort daarna verhongerde hij.
Uit de asbak rezen stormen en spoken en herinneren.
– Niets is ooit veranderd, zei Alex Kroest.
– Niets zal ooit veranderen, zei Vincent Majok, maar hij beantwoordde de vraag van iemand anders en het was volkomen toeval dat zijn woorden zo naadloos op die van Kroest aansloten.
– Nou, zei Alex Kroest, In dat geval, en hij klom in de kroonluchter, sprong door het dakraam naar buiten en tuimelde zwaartekrachtsgewijs naar de aarde, waar hij samensmolt met het trottoir. Hier schrok Victor Majok zo van dat hij ter plekke dood neerviel. Een kelner pakte hem onder de oksels en sleepte hem naar het toilethok om hem door te spoelen, maar hij kreeg de dichtgetimmerde deur niet open en liet het lichaam daarom maar in de gang liggen. Ik denk dat hij iets mompelde als, Altijd hetzelfde liedje…
Victor Liefje zat alleen aan tafel. Hij hief zijn glas, snikte iets dat we net niet konden verstaan, en dronk zichzelf de vergetelheid in, brommend als een zinloos apparaat.
In zijn hoek tekende Vladimir Tatlin utopische structuren op bierviltjes. Hij schudde zijn hoofd. Allemaal prima mensen, zei hij tegen niemand in het bijzonder, Maar nogal snel van hun stuk gebracht.
…
• Hij huilt bij een spijker die in de muur is geslagen
Lucia stapt de voordeur uit en kijkt om zich heen. Ze kan niet meer. De buurman is ook net naar buiten gestapt en steekt een joviale hand op, Goeiemorgen! Lucia knijpt haar ogen dicht, balt vuisten tot witte ballen deeg en schreeuwt, Godverdomme! De buurman schrikt, laat zijn hand zakken en loopt ontdaan naar de bushalte. Lucia staat te hijgen en kan maar niet uitvogelen hoe ze haar handen weer kan ontspannen. Bonzende slapen, een hele dag wacht zo geduldig als radioactief afval in een zoutgrot.
Een paar duizend kilometer verderop, op een stoffig bergpad, zakt een hengst door zijn knieën, en hij is toch nog niet zo oud? Het is, kortom, een lastige ochtend.
…
• De raadselachtigheid van vergelijkende supra-mythologieënleer
Toen de Maker van Al Dat Is nog niks gemaakt had, keek hij eens op zijn naambordje en voelde roodtollende schaamte opborrelen. Het naambordje had hij trouwens ook niet zelf gemaakt, hij had het ergens in de berm gevonden en afgestoft. Het was een goede naam, Maker van Al Dat Is, maar zolang het niet-bestaan van alle dingen stug doorzette, sloeg hij een wel heel potsierlijk figuur. Hier moest iets aan gedaan worden.
Hij maakte een prachtig beeld van natte klei. Veel te natte klei eigenlijk, bijna modder, blubber, maar het was dan ook de eerste keer dat hij iets maakte. De Maker van Al Dat Is had bedacht dat de sculptuur de perfecte kosmos zou worden, want op die manier zou hij twee vliegen in één klap slaan: hij zou zonder al te veel moeite álles gemaakt hebben—wat niet bestaat, is tenslotte niet perfect, en daaruit volgt, omgekeerd, dat iets dat perfect is, wel álles moet zijn; en hij zou ook nog eens van alle taakjes en daaruit volgende onrust af zijn, want iets dat perfect is vergt natuurlijk geen onderhoud.
Perfectie was minder eenvoudig dan hij had voorzien. De sculptuur weigerde de juiste vorm te krijgen en de Maker van Al Dat Is moest eindeloos boetseren en telkens opnieuw beginnen. Na een tijdje begon hij er genoeg van te krijgen, hij had echt wel betere dingen te doen, of niet soms? Maar de kosmos bleef lelijk en volhardde pertinent in zijn weigering volmaakt te worden.
Toen zag de Maker van Al Dat Is ineens wat er mis ging: op een elegante krul van donkere materie zat een grote puist. Dat was het probleem! Hij pakte een mes en probeerde de puist van de sculptuur te snijden. Maar de puist sprong open en lauwe pus spetterde over de hand van de Maker van Al Dat Is. Hij schrok en schudde zijn hand heen en weer om de pus eraf te krijgen. Tien, vijftien etterige druppels wapperden van zijn hand en vlogen in de richting van een open raam.
Een van die druppels is ons universum, waar onze planeet in hangt, en we zijn nog altijd onderweg naar dat open raam.
Postscript: Dit was het voornaamste scheppingsverhaal van een oud, Hongaars volk waar bijna niemand ooit van gehoord heeft. Vreemd genoeg kende dit volk geen sculpturen of ramen. En ik betwijfel ernstig of ze enig idee hadden wat een naambordje is. Misschien was het hun scheppingsverhaal dus wel helemaal niet, of in elk geval niet hun voornaamste.
…
• Het moderne realisme
Op straat loopt een vrouw met een oranje rolkoffer. Een van de wieltjes moet beschadigd of zelfs verdwenen zijn, want rollen doet de koffer nauwelijks meer. De vrouw ziet er trouwens ook uit alsof ze betere decennia heeft gekend. Lang grijs haar in vettige strengen, gescheurde kleren die volledig uit de mode zijn. Ze schreeuwt. Hard. Naar niemand. Ze loopt langs de rand van het plein en wijst woedend naar een onzichtbare vijand. Terwijl ze zichzelf en de koffer voortsleept blijft haar vinger op dezelfde plek aan de overzijde van de straat gericht, alsof ze welzeker naar een specifiek iemand schreeuwt, iemand die verderop had moeten staan en schuldig had moeten kijken—kan zij er soms wat aan doen dat die persoon te laat is? De rolkoffer lijkt in een betere staat te zijn dan de vrouw: de rolkoffer lijkt nog iets van zijn leven te kunnen maken. Nieuw wieltje eronder en we kunnen weer.
De vrouw blijft onverstaanbaar schreeuwen. We zouden bijna het raam willen openen om terug te schreeuwen, gewoon om haar te laten weten dat ze gehoord wordt.
Op een bankje drinken stoffige mannen bier uit blikken die te groot lijken voor hun handen en ik kan mijn goede pen nergens vinden, dus wie weet hoe dit op papier zal komen. Mijn schuld is het in elk geval niet.
De wereld draait haar hoofdstukken zonder pauzeren af, maar hoe kunnen we controleren of dat wel in de juiste volgorde gebeurt?
…
• Notitieboek “Cyaan” #23
De heer Brissante was een gewone man. Als we iets zouden moeten noemen dat hem van andere gewone mensen onderscheidde, dan zouden we in de eerste instantie niets kunnen verzinnen, maar als men aandrong en zei, Denk nog ’s na en noem iets, wat dan ook, dan zouden we ons uiteindelijk gedwongen zien om dan maar op iets kleins te wijzen: uit zijn schouder groeide een slecht verzorgde bonsaiboom, een boom die onderhand zo groot was dat Brissante zijn hoofd voortdurend een beetje gekanteld moest houden, maar nog niet zo groot dat hij de moeite ging nemen een arts of een tuinman te raadplegen.
Een keer beweerde een kennis dat ze in de takken van de bonsaiboom orang-oetans zag slingeren, zo klein als mieren, of nog kleiner, feloranje orang-oetannetjes die vrolijk van tak naar tak sprongen. Dat is onmogelijk, zei meneer Brissante—hij was tenslotte nog nooit in Indonesië geweest.
…
• Voodoo in de eenentwintigste eeuw
(Eerste beweging)
Mensen die vuilnis op straat gooien.
Mensen die laarzen over hun broekspijpen dragen.
Mensen die in de metro stappen vóór andere personages passagiers uit hebben kunnen stappen.
Mensen die trots duizend boeken illegaal downloaden en er niet één lezen.
Mensen die applaudisseren terwijl er niks lovenswaardigs gebeurt.
Mensen die nooit Kafka hebben gelezen en er met je vrouw vandoor gaan.
Mensen die alleen in de zomer witbier drinken.
Mensen die na iedere zin lachen alsof ze zich willen verontschuldigen voor hun woorden, doch nooit stoppen met praten.
Mensen die kassamedewerkers niet aankijken.
Mensen die oversteken als het licht nog rood is.
Mensen die door-rood-overstekende mensen naroepen wat de kleur van het verkeerslicht is.
(Tweede beweging)
Mensen die denken dat Boaz Koriander niet bestaat.
Mensen die menen dat het doel de middelen heiligt.
Mensen die tarantula’s als huisdieren houden.
Mensen die oordelen.
(Derde en voorlopig de laatste beweging)
Mensen die spontaan beginnen mee te klappen met matige straatmuzikanten.
Mensen die “Geloof me nou maar” zeggen. Of “Vertrouw me maar,” al is dat meer Engels. Trust me.
Mensen die dingen zeggen als “Dat zal me altijd bijblijven” of “Ik zal jou/hen/dat nooit vergeten,” alsof ze de toekomst kennen en nooit dement zullen worden.
Mensen die je op straat achtervolgen en telkens – iedere keer – als je niet oplet je handschoenen vol grind en exquise walnotencrème gieten.
Mensen die het anderen moeilijk maken omdat hun eigen levens zo ellendig zijn.
Mensen die gapen.
Mensen die staren.
Mensen die hun kinderen in het bos achterlaten, of was dat maar een sprookje?
Mensen die onbekendheden “mysteries” noemen.
Mensen met goudvissen.
Mensen die hun eigen komkommers meenemen.
Mensen.
…
• Wij zijn slechts apen met schoenen aan
Boaz Koriander komt geluidloos klaar. Zijn gezicht hangt verborgen in de mist van ingewikkelde, alchemistische gedachten. Zijn allerliefste geliefde, of de betaalde dame die hij twee uur geleden in een plakkerige kroeg heeft ontmoet, rolt van hem af en loopt naar de badkamer die karamelig betegeld is. Op de tegels fladderen roze, bijna cartooneske engeltjes, zoete putti die naar niks smaken.
De vrouw mompelt iets dat Boaz niet kan verstaan, iets over de toekomst van arbeidersbewegingen. Uitermate fijn zand dwarrelt van het bed en waar de korrels de vloer raken schieten zwarte, misselijkmakende bloemen omhoog. Ze spreiden hun walgelijke ledenmaatjes (nachtfluweel), krijsen onhoorbaar en hartverscheurend, en laten dan hun hoofdjes alweer hangen. Nog voor de vrouw uit de badkamer terugkeert of Boaz Koriander zich weet op te richten, zullen de bloemen verwelkt en verdwenen zijn.
Dit zijn de kosmische tragedies die zich afspelen in een hotelkamer in een straat zonder naam.
Boaz zit op de rand van het bed en komt tot de conclusie dat hij of een teveel of een tekort aan schoenen heeft. Welke van de twee is niet helemaal duidelijk, maar het zijn er niet genoeg. Wat een zonde, fluistert hij terwijl hij naar het parketkleurige tapijt kijkt.
De vrouw kust hem op zijn voorhoofd en vraagt om haar geld. Boaz neemt biljetten uit de portemonnee op het nachtkastje. Weet je wat?
– Wat? vraagt ze.
– Wij zijn slechts apen met schoenen aan.
– Jij misschien, lieverd, maar ik niet.
– Nee? vraagt Boaz.
– Nee, zegt ze. Ik draag hakken.
Ze loopt schaterlachend door een deur van karton en verdwijnt.
Boaz zit op de rand van het bed en staart uit het raam. Geluidloos valt een lichaam door zijn blikveld, de waas van een blauw gewaad (een jurk? een badjas?) rond een blond lichaam, snelle veeg, verfkwast. De vallende figuur lijkt hem recht in de ogen te kijken.
Boaz ziet het lichaam verschijnen, verdwijnen. Hij zou je niet kunnen zeggen hoe lang het moment aanhoudt. Onmeetbaar kort, natuurlijk, zoals ieder mensenleven onmeetbaar kort is en even lang duurt: precies één leven. Er klinkt een zachte knal, veel te zacht. Zijn handen duwen tegen het papierdunne matras en hij klapt het raam open. Hij kijkt eerst omhoog, alsof het zelfmoordenaars zou kunnen regenen. Dan beziet hij de straat: nergens een spoor van het lichaam, geen blauw-blonde splat op de stoep, geen diep ingedeukte autodaken volgegoten met raamspringer, nergens bloed of oproer.
Ergens rechts ziet hij een kleurige waas om de hoek van de straat verdwijnen, en hij weet dat hij getuige is geweest van iets dat zo echt is, zo reëel, dat het maar heel eventjes kon bestaan. Het universum verdraagt zo’n pure werkelijkheid niet.
Boaz Koriander gaat aan het kleine bureautje zitten, pakt zijn notitieboek en schrijft: “De realiteit bestaat in horten en stoten. Wij zijn slechts apen met schoenen aan.”
(Beeld op zwart, springt dan naar opnames van de Hindenburgramp van 1937.)
Christiaans aanbevelingen
Culturele uitingen waar ik op het moment door gefascineerd ben óf die ik al jarenlang geweldig vind.
Veel van deze Aanbevelingen schrijf ik uit het geheugen, zonder het werk te herlezen of te beluisteren: ik wil graag noteren wat ik me van een boek of album of film of schilderij herinner zonder het te raadplegen: wat in het geheugen blijft steken is de bijzondere essentie die je fascineert, n’est ce pas?, en daar zijn we naar op zoek. Na het potloodkrabbelen hoef ik de tekst alleen maar uit te typen, wat jaartallen op te zoeken en de spelling van namen te controleren. Piranesi is dan juist weer een boek dat ik graag wil herlezen, maar zelfs nu ik er een Aanbeveling voor schrijf zal ik het niet van de plank halen, behalve voor een citaat of twee: ik ben er nog niet klaar voor, ja: ik wil zo veel mogelijk van Piranesi vergeten voor ik het weer oppak.
Susanna Clarke is een angstwekkend begenadigd schrijver met een piepklein oeuvre: twee romans en een verhalenbundel in zestien jaar. Het eerste boek – Jonathan Strange & Mr Norrel – en de bundel zijn pure alternate history fantasy en zijn verrekte goed. Maar ze zijn niet nodig: soms is één boek genoeg, soms is een enkele titel haast meer dan wij, een snel afgeleid lezerspubliek, verdienen. Naast wat korte verhalen heeft Kafka niets meer nodig dan Het proces. Bioy Casares had moeten ophouden na Morels uitvinding1 (het boek dat Borges beschreef als ‘een perfecte roman’). En Susanna Clarke hoeft niks meer te presteren dan Piranesi.
De titel verwijst naar de Italiaanse kunstenaar Giovanni Piranesi, na Gustave Doré de bekendste etser en graveur ooit. Piranesi gaf ons geweldige etsen van de ruïnes van het antieke Rome en nog veel meer, maar de serie waarvoor iedereen van de bank komt zijn de Carceri—de “Kerkers”: huiveringwekkende, verstilde, ondergrondse bouwwerken die geen buitenkant laten zien: een wereld van bogen en trappen en verkruimelde monumenten en onbereikbare plafonds, en hier en daar kleine mensfiguren die zich afvragen wie dit universum gebouwd kan hebben.
In de roman Piranesi zien we een vergelijkbare gebouwwereld door de ogen van een eerste-persoon verteller, een wereld die bestaat uit letterlijk eindeloze zalen, trappen, doorgangen en standbeelden. Een wereld waarin een zee klotst in de gebeeldhouwde kelders, en daar vist de verteller zijn maaltijden bij elkaar. Een wereld waar in de hogere hallen wolken drijven en vogels rondzweven. Maar anders dan de Carceri is dit geen beangstigende wereld. De verteller kent geen bestaan buiten de talloze zalen en voelt zich helemaal in zijn knollentuin, voelt zich zelfs geliefd door deze marmeren bijenkorf die hij ‘the House’ noemt, en in de beschrijvingen waarvan hij ouderwets strooit met hoofdletters om zijn achting voor de vreemde kracht van zijn wereld te laten zien.
The Beauty of the House is immeasurable; its Kindness infinite.
Er zijn een paar boeken die ik graag cadeau geef. Er zijn zelfs boeken die ik aarzelingsloos koop als ik ze tweedehands tegenkom, omdat er altijd wel iemand is die ik ermee kan verrassen: Jesus’ Son, Fup, Keefman, en ook Piranesi. En iedereen die ik over Clarke’s roman spreek zegt precies hetzelfde: Ik wou dat dit boek dikker was, drie keer langer, tien keer forser!2 En waar willen ze meer van? Van de plot die na een tijdje op gang komt? Willen ze meer horen over de band tussen het Huis en onze, “echte” wereld, en hoe de verteller in deze hallen terecht is gekomen? Nee: stuk voor stuk wil iedereen nog een paar honderd pagina’s beschrijving, gewoon de verteller (die een vriendin van mij treffend karakteriseerde als ‘het vriendelijkste personage ooit’) die rondloopt en vertelt wat hij ziet in het Huis, elke trap, elke vestibule, elk standbeeld, elke nis. Hij verkent geduldig deze stenen weerspiegeling van de Bibliotheek van Babel (ja, uit het verhaal van Borges—daar is ‘ie weer: alles is Borges) en heeft nog geen einde aan de architectuurwereld gevonden, al zoekt hij ook geen einde, heeft hij geen concept van een ander soort bestaan.
I have climbed up to the Upper Halls where Clouds move in slow procession and Statues appear suddenly out of the Mists. I have explored the Drowned Halls where the Dark Waters are carpeted with white lilies. I have seen the Derelict Halls of the East where Ceilings, Floors – sometimes even Walls! – have collapsed (…). I have never seen any indication that the World was coming to an End, but only the regular progression of Halls and Passageways into the Far Distance.
Piranesi is een betoverend boek, een les in schrijversverleiding en lezersgeduld, en ik ken niemand die niet door dit werk is meegesleept en omgekegeld. Ik ga het herlezen, absoluut, maar ik moet nog even wachten. Ik moet meer vergeten zodat ik weer verrast kan worden, weer overrompeld kan worden door the House.
PS. Een volledige set van de tweede, door Piranesi zelf bijgewerkte editie van de Carceri hangt in de vaste collectie van de Sammlung Scharf-Gerstenberg in Berlijn—een klein maar geweldig museum met een uitmuntende surrealisme-verzameling.
Bedankt voor het lezen! De volgende EKRITUUR verschijnt op 11 oktober en de vorige edities zijn te lezen in het Archief.
La invención de Morel (Argentinië, 1940). In 1972 bij Meulenhoff verschenen in een vertaling van de geniale Mariolein Sabarte Belacortu.