• De dronken detective
De 13e editie van de EKRITUUR-nieuwsbrief: over zelfmedelijden en schrijvers die over schrijven schrijven, en aanbevelingen voor megagoeie podcast-afleveringen
Wees gegroet, verbluffende vrienden & illustere novicen, bij de dertiende EKRITUUR. Laten we inleidingen achterwege laten en aan het lézen gaan. Weet alleen dat alle eerdere edities te vinden zijn in het Archief, en er is ook een makkelijk overzicht van de Aanbevelingen.
Toch een korte inleiding
Deze tekst gaat over een schrijver, en ook nog eens eentje die mijmert over zijn werk. Hier moeten blauwe flitslichten bovenop snelle auto’s in actie komen, want schrijven over schrijven is gevaarlijk. Vooral omdat het vaak zo saai is: als je schrijft over het schrijfproces moet je écht iets te vertellen hebben, en doorgaans is het alleen interessant voor de auteur zelf: dagboekerij, of een ongezonde navelfascinatie. Maar het voert vooral zo snel tot zelfmedelijden, “Oh arme miskende ik, waarom ziet toch niemand mijn genie?” Zelfmedelijden doorgaans zonder ironie of reflectie, zonder humor of veerkracht. De eerste versie van de tekst van vandaag had die pathetische insteek ook, de pathetiek van een schrijver die boos wordt op het literaire establishment omdat dat hem afwijst. Maar dat verhaal kennen we nu wel, en het levert zelden interessante literatuur op. Daarom heb ik geprobeerd alle negatieve momenten van zelfmedelijden om te draaien naar vreugde, naar enthousiasme, of naar begrip: waarom zou de schrijver erkenning verdienen? Gewoon omdat ‘ie schrijft? Begin dan je eigen uitgeverij of tijdschrift, monsieur, dan is er geen stem die je genialiteit kan ontkennen. En zo niet, schrijf dan om het schrijven, om de roeping en de schoonheid en de lessen en de pijn en het plezier.
De dronken detective
Het is hetzelfde verhaal. Ik zit op een kruk aan een bar in een kroeg, alleen, en voel me een beetje zielig. Plus ça change, weetjewel? De drank houdt nou eenmaal van regelmaat. Afgezien van alle chaos en onbetrouwbaarheid zijn dronkenlappen de meest consistente figuren die ik ken. Iedereen zoekt verkwikking of de afgrond.
We bevinden ons in het hart van de avond, ergens tussen drieëntwintig nulnul en middernacht, dat ene uur dat al heel nachtelijk voelt maar de kalender is nog niet doorgeschoven en we gunnen onszelf even die bekende illusie: het idee dat we tot de laatste seconde van de dag kunnen blijven zuipen, en als we vlak voor middernacht nog stoppen, dan is het universum ons morgen helderheid verschuldigd, concentratie en productiviteit en joie de vivre. Morgen is verdomme toch een nieuwe dag? Nee, lieve kinderen, elke dag is dezelfde dag, hoe vaak de wereld ook rondjes om haar as draait en hoe hard we ook met onze kunst en onze lust tegen de draairichting in proberen te bewegen. Ja… een beetje zielig.
Wacht, zeg ik dit allemaal hardop? Kut, ik word soms zo larmoyant van drinken—een tikkeltje verdrietig, ietwat pessimistisch. Ik zal proberen vrolijker te zijn, misschien straks, misschien morgen, nu is het nog vandaag en vandaag ga ik niet meer veranderen.
Geld heeft een hekel aan me. Wat ik ook probeer, hoe stevig ik ze ook vast probeer te houden, morgenochtend zullen al mijn briefjes gevlucht zijn. Vorige week heb ik Lenny ergens mee geholpen en hij heeft me een paar honderd euro betaald. Een paar honderd is niet genoeg om je leven te veranderen, om het roer om te gooien en opnieuw te beginnen, maar het voldoet om een paar weken heel aangenaam te dobberen. Als je vandaag dronken kan zijn, waarom zou je dan zorgen maken over hoe morgen dronken te worden?
Ik kijk om me heen, benieuwd waar ik ben. De kroeg ziet er plakkerig uit en voelt grauw. Niet mooi, niet romantisch. Vies licht aan het plafond, vieze tegels op de vloer. Hoe heet deze tent? Er mag hier gerookt worden, ondanks dat dat nergens meer mag. Da’s mazzel. Het is niet druk. Hier en daar zitten eenzame drinkers aan tafeltjes, in nissen, hangend tegen de bar, apen aan lianen, nee: mos op ruïnes. Zoals dat hoort zijn ze allemaal alleen, mijn natstemming vereist dat en omdat ik de wereld heb geschapen en in stand houd spiegelt de daadwerkelijkheid zich aan mijn gemoed: allemaal alleen en allemaal voor zich uit starend in die verte waaruit de dingen waarnaar je verlangt niet terug zullen keren, de verte waarin dingen alleen kunnen wegsluipen, en iets uit het zicht zien verdwijnen is ondraaglijk maar je ogen afwenden nog ondraaglijker. Het is de verte waar bejaarden in staren, gevangen in hun leunstoelen in hun beige flats, tot ze weer naar bed mogen.
Niemand heeft ooit geprobeerd deze kroeg mooi te maken. In een hoek staan twee druk bediende fruitautomaten. De neondozen borrelen elke minuut futloos met wat onsamenhangend vrolijklawaai: ja, misschien heb je ineens geluk, je zou zomaar je slag kunnen slaan! Ik zag de zachtste sponzen van mijn generatie verzwolgen worden door tedium …
Het is het hart van de avond en ik ben verdwaald in een smerige kroeg waar mensen komen om hun dromen te begraven—naast de deur staan een paar schoppen, de vloer is bezaaid met zerken.
Ik leun met een elleboog op de kleverige bar, een rituele of routinematige peuk tussen de vingers geklemd. De andere hand wil een glas bier maar niet loslaten. Het gaat tenslotte ook om de visuele signalen, de optics. De helft is houding, aura, bravoure. De rest volgt vanzelf. Dat moet, ja, dat moet. Mijn blik is naar beneden gericht, op de stapel papieren die tussen elleboog (links) en glas bier (rechts) ligt. Van de tweehonderdveertig dikbedrukte bladzijden is alleen de bovenste niet door mij geschreven:
Beste [naam],
Bedankt voor het insturen van [titel manuscript]. Naar ons oordeel is de kwaliteit niet hoog genoeg en wij hebben daarom besloten niet tot publicatie over te gaan. Omdat wij heel veel manuscripten ontvangen zijn wij niet in staat onze beslissing verder toe te lichten.
Met vriendelijke groet,
[naam uitgever]
Ik vouw het vod op en steek het in mijn binnenzak. Nat papier, vochtige prop vol haat en misbegrijpen. Nee!, ze hadden er gewoon geen trek in en de wereld is mij niks verschuldigd. Eens las ik over een auteur die al haar afwijzingsbrieven aan de muur boven haar schrijftafel prikte, om zichzelf te motiveren. Dat heb ik altijd bewonderd. Ik houd mezelf voor dat ik dat ook eens zal doen. Ja, eens zal ik dat ook doen. Eerst een schrijftafel kopen. Plek daarvoor maken. Een goede muur vinden: ik wil het behang niet beschadigen … Over tien jaar is dit voorbij, weet de tijdhinkelaar, maar het zal nooit grappig worden: elke afwijzing doet pijn.
Even buiten staan, frisse lucht om in te roken terwijl ik een deuntje fluit waarvan ik de muzikant en het nummer niet kan plaatsen en het deuntje wordt overstemd door een eenzame dronkenlap die staat te schreeuwen op de stoep, het bierdeodorant van zijn woede sproeit in het straatlicht en hij roept, Alle politie zijn ratten! We moeten de staatsmodellen omvormen! Het is een rattenplaag, kapitalisme zijn ratten! Hij laat zijn fles vallen, vuurwerk tussen zijn voeten. Kijkt even verbaasd, zwaartekracht is een rat, strompelt weg, op zoek naar andere staatsmodellen.
Mijn dorst groeit onkruid gezwel en het is tijd om de tuin te wieden. Naar binnen. Soms wou ik dat ik een deur was zodat ik veel mensen kon ontmoeten maar met niemand hoefde te praten. Op alchemistische wijze transmuteert mijn opgestoken hand in nog geen minuut in een glas schuimend bier. Apollo zegene alle barvrouwen.
(Mijn zoemende aangeschotenheid tilt mij weg van mezelf, een metafysische hijskraan dropt mij in het lichaam van een andere dronkenlap, ergens ver weg en misschien wel lang geleden, wie ben ik?, het gezicht in de barspiegel verbergt zich achter een fles rum, ik ben een man die zijn vrouw verloren heeft, zoveel is zeker, maar aan de dood of aan zijn drankzucht?, met zijn lippen op de rand van een glas piekert hij over vulkanen en ravijnen, de slok bier lucht op en bezwaart, schuld schuld schuld, zijn hand op een stapel papier, brieven, ja, het zijn brieven die zijn vrouw hem heeft geschreven vanuit het graf of een verre stad, ergens waar hij haar niet kan volgen, zijn smeulende peuk zet de stapel bijna in de fik, hij kijkt naar de bovenste brief: ze vindt zijn kwaliteit gebrekkig en weigert haar gevoelens toe te lichten …)
Ik bestudeer mijn omgebrachte manuscript patholoog-anatomisch als een dronken detective en ik deduceer al snel wat de doodsoorzaak is geweest: verwaarlozing—gebrek aan liefde. Ik leg mijn neus op het papier en knijp mijn ogen tot spleetjes. Er is geen kras of kreukel te bekennen, geen minuscule gevouwen hoekjes, de pagina’s klemmen zich millimetrisch aan elkaar vast, geen haarbreed verschoven. Conclusie: niemand heeft dit manuscript gelezen: ze hebben de stapel uit de envelop getrokken, rechtstreeks in de door mij gefrankeerde en aan mezelf geadresseerde retourenvelop gestoken en met de eerst volgende postzending meegegeven. Het valt me even moeilijk van dit boek te houden. Ik zuig een glaasje tequila naar binnen. Mijn boekske, mijn romannetje. Niemand zit op je teksten te wachten, man. Mooi, niemand hoeft erop te wachten, ik schrijf ze toch wel. Mijn bier ruikt naar iemands slechte adem, ochtendmond. De laatste slok smaakt naar de tandarts, naar operatiekamers en antiseptische dementiegangen.
Mijn teksten zullen de wereld veranderen! Blinden zullen weer zien, dyslectische kinderen zullen lezen, impotenten zullen met priapische drift hele massa’s sterielen bezwangeren, al het zwerfplastic zal opgeruimd worden en loszittende letters nestelen zich weer solide op het toetsenbord. Mag ik een wodka alsjeblieft? Zit ik hier een beetje te schrijven over het schrijven, en dan te schrijven over schrijven over… Goede manier om een boek op gang te brengen: met een klaaglied over wat je allemaal wel niet kan. Of is het boek al op gang gekomen en heb ik de eerste pagina’s gemist? Misschien moet ik beginnen met een jeugdherinnering of een overleden familielid of de jeugdherinneringen van dat overleden familielid, liefst een herinnering waardoor we iemand die we dachten te kennen ineens van een heel andere kant bekijken. In die oorlog fietste mijn boze oma door de provincie met een pak boter tussen het zadel en haar billen zodat de bezetter het niet zou vinden, ja, boter was kostbaar en de moffen een loer draaien nog kostbaarder.
(Maar zulke openingen interesseren mij niet want ik wil binnenvallen in teksten die al gaande zijn en niet op mijn aandacht gewacht hebben en dan wil ik overal met mijn overhemd blijven haken achter verdwaalde spijkers die uit de wanden steken en struikelen over onhandig hoge drempels om weer echt te voelen en echt op te moeten letten en niet te slaapwandelen door een wereld die glorieus en prachtig is, en ik verzin titels voor romans en verhalenbundels die nooit uitgegeven zullen worden, eentje die ik al jaren in mijn achterzak heb en waar ik altijd om moet lachen is Zonderling gezocht, en andere frisdranken, maar ik ben misschien wel de enige die dat daarvan moet grinniken, en ooit bedacht ik dat Verzameld werk een geweldige titel voor een debuutbundel zou zijn en toen vond ik Augusto Monterroso – een Argentijns schrijver die met Borges bevriend was – die zijn eerste boek Obras completas titelde, wat wil zeggen dat mijn instinct klopte maar circa zestig jaar te laat was—en net zoals ik wil binnenvallen in teksten die al aan de hand zijn, laat het begin weg, de eerste alinea’s, de eerste hoofdstukken, net zo hoop ik dat het verhaal afgekapt wordt voordat de handelingen en ideeën uitdrogen, ja, in de meeste gevallen moet je ophouden als er nog een hele hoop te vertellen valt…)
Op een van de rode nepleren bankjes tegen de muur zit een vrouw met warrig, grijs haar voorovergebogen over een netwerkkaart van de Europese spoorwegen, haar vinger glijdt door de platte groeven van haar verbeelding. Af en toe maakt ze aantekeningen op een notitieblok. Ze probeert iets te ontwarren, het raadsel van de sfinx op te lossen of de rode draad in het labyrint weer terug te vinden en niets is ooit belangrijker geweest dan dit, Kijk, zegt ze hardop tegen niemand in het bijzonder, Daar, dáár moet ik heen, alsof ergens ook maar iets te vinden is. Ze drinkt uit een longdrinkglas met een partje citroen en wat ijs erin, net een gin-tonic, maar alle stamgasten weten dat ze haar gin puur drinkt. Wie weet, wie weet ooit wat dan ook? Misschien gaat ze morgen wel op reis. Ze lijkt me een vrouw die vogels heeft, drie parkieten in een kooi. Wie zal ze te eten geven als zij weg is?
Ik trommel op het manuscript, mijn manuscript, mijn twee jaar werk, mijn honderdduizend blasfemische, iconoclastische, blijkbaar slaapverwekkende woorden. De afwijzingsbrief smeult in mijn binnenzak, heterdaad, het wapen walmt nog na, anonieme kruitdamp en onverschillige trekkertrekkers. Wás ik maar een detective die een misdaad moest oplossen want dan was hier meer aan de hand geweest, iets echts of ongrijpbaars waar ik domweg niet bij kan, de uitgevers en ik begrijpen elkaar gewoon niet, dát is het probleem, het ligt niet aan mij en ook niet aan hen, niemand kan iemand anders begrijpen. Alle betekenis verstopt zich in inktwolken onder troebel water achter een plaat matglas bekeken met betraande ogen in de schemering. Maar ik ben geen detective en alles is zo transparant als maar kan. Ik ben verslagen! Is helemaal goed, uitgevers, ik schrijf wel een nieuwe roman. Ik ben een jaar of dertig en ik heb het volste vertrouwen, ik ben haast veertig en alleen maar geduldiger, ik ben vierentwintig going-on vijfentwintig en verschrikkelijk overtuigd van mijn eigen gelijk en jarenlang heb ik niet geschreven uit drang of noodzaak of verslaving of roeping maar omdat ik schrijver wilde zijn en je kunt nog zo je best doen maar dat streven levert geen goede wérkelijke onvermijdelijke fabelachtige breekbare literatuur op, ik ben tegen de vijftig en heb geleerd dat als je zonder roman op de planken niet gelukkig bent, je dat mét een paar boeken en prijzen en contracten onder de riem ook niet zult zijn en dus ben ik maar gewoon gelukkig met het schrijven, en op al deze leeftijden voel ik me soms sterk en soms zielig.
– Medelijden is een van de mooiste emoties waar de menselijke diersoort over beschikt. En zélfmedelijden is een van de lelijkste.
– Da’s een goeie, zegt de barvrouw, Van wie is dat?
– Geen idee. (Het is van mij, bovenaan pagina honderdelf, als ik me niet vergis.)
De barvrouw lijkt op een goed doorvoede Don Quichot, geen baard of zwaard maar ze heeft scherpe gelaatstrekken, diep verzonken ogen en het is duidelijk dat ze het halsbelang van waanbeelden begrijpt. Al het leven draait op wanen—dat sommige gecanoniseerd en andere verketterd worden betekent niet dat ze van elkaar verschillen. Ik hou de brief omhoog en vraag of ‘m in de metalen wasbak mag verbranden. Ze zegt nee en lacht er niet bij, maar terwijl ze nieuw bier tapt vraagt ze, Wat is dat dan?
– Een afwijzingsbrief.
– Heb je ergens gesolliciteerd? Wat chic dat ze een brief sturen.
– Nee. Is van een uitgever, voor mijn roman.
– Ah, shit. Maar daar hebben we wel wat voor. Ze pakt een duur uitziende fles en giet mijn glaasje vol buffelgrasgoudvlokwodka. Niet al te duur, hoop ik. Ze schuift het naar me toe, pakt zelf ook eentje en we proosten. Op de literatuur, zegt ze, En weg met alle schoften.
– Exterminate all the brutes, grinnik ik.
Ze glimlacht, The horror, the horror. Ik wil hier nooit meer weg, heeft ze nog een Sancho nodig?
Als speurneuzen die elkaars vakmanschap bewonderen knikken we elkaar toe en gooien de spiritusgranaten in onze asbestkelen. Het is half twaalf ’s ochtends en we hebben nog een hele dag. Nee, het is half twaalf ’s avonds en de dag is zo goed als voorbij.
– Heb je al veel van dat soort brieven gekregen?
– Voor dit manuscript staat de teller nu op … vijftien? Zoiets.
– Fuck.
– Yes.
– Zijn er dan nog veel…
– Niet echt, ik denk dat ik ze allemaal wel gehad heb.
– Balen.
– Macht nichts. Maar ja, het is flink balen.
– En nu?
– Gewoon een nieuw boek schrijven, dat rondsturen.
– Want boeken moeten nou eenmaal geschreven worden.
– Als ik het niet doe, wie dan wel?
– Precies. Er zijn immers nauwelijks boeken op de wereld.
– Twintig? Vijfentwintig? Niet meer dan dertig in elk geval.
– Hoogstens.
– Het kan dus niet anders of er is een dringende, ja, zelfs een nijpende behoefte aan mijn schrijfsels.
– De boekhandels staan bijna helemaal droog. De rijen voor de deur zijn lang.
– Romans zijn op de bon en jonge vrouwen ruilen al hun boter voor een kort verhaal.
– Ik hoorde dat het verzet laatst een depot heeft overvallen en duizend dichtbundels heeft buitgemaakt.
– Iedereen zal blij zijn dat er iets geschreven wordt. Al helemaal mijn profetische, nee: messiaanse werken.
– Ooit zal je de wereld redden, en zo niet: dan vergaat de wereld en maakt het ook niet meer uit.
– Het doel van schrijven is meer te schrijven. Een afwijzing of vijftien heeft daar eigenlijk niks mee te maken.
– Inderdaad. Gewoon doorwerken, man, lacht ze, en ze schenkt de glazen weer vol kristalzuur.
De reusachtige slok sleept mij omhoog van het zuipplateau waar ik al een tijdje vastzit, sleurt me naar de volgende fase van de roes. Ik schommel in de alcohol als een bleke foetus in een glazen pot in het rariteitenkabinet van een achttiende-eeuwse edelman met pafferige wangen en een prachtige puntsnor, soms komt ‘ie ‘s nachts naar me kijken als hij niet kan slapen en dan loert zijn vervormde oog kamergroot door mijn gekromde wand en ik schrik terug van zijn groteske verschijning, flikkerend in het kaarslicht, een weerzinwekkend gezicht tegen het glas gedrukt, mooi dat ze ‘m daar hebben opgesloten, zulke mutanten moet je van de bevolking weghouden.
De barvrouw moet andere gasten helpen hun stemmen te verstommen, beneficties en gebeden, les onze dorst! blus onze brand! versla onze monsters en molens! en ze danst sierlijk heen en weer van tap naar handen trillend uitgestrekt.
Me vastklampend aan een biertje lees ik de eerste regels van mijn manuscript, bijna onwillekeurig: ik wil dit niet meer lezen, ik ben er wel klaar mee, tijd om met iets nieuws te beginnen, maar dan moet ik lachen om een grap die ik vergeten was. Volgens mij heeft niemand het gehoord. Dan zie ik hoe een zin beter geschreven had kunnen worden, loopt niet helemaal lekker. En twee bijvoeglijke naamwoorden zijn wel genoeg, vind je niet? Oeh, die uitgerekte metafoor is heel lekker, verwarrend maar niet te verwarrend, ja, goed, laat je lezers struikelen maar duw ze niet omver. En het is best een tof verhaal, eigenlijk. Misschien moet het eerste hoofdstuk gewoon een stuk korter … Naast de tap staat een mok met pennen waar ik zonder vragen een van pak, en ik kras correcties en zelfs een paar nieuwe zinnen op de klamme bladzijden, en zo reanimeer ik langzaam het slachtoffer dat aan mijn professionele zorg is toevertrouwd. De dronken chirurg.
Vernietig dit bericht direct na het lezen. Ik grabbel weer naar het vel in mijn binnenzak en pak mijn aansteker. Ik buig me voorover naar de grote spoelbak. De brief vlamt als een bericht van god. Ik win altijd op de fruitmachine van dit leven. De barvrouw schreeuwt iets dat ik niet versta, ik staar in de vlammen en heb het volste vertrouwen.
Christiaans aanbevelingen
Culturele uitingen waar ik op het moment door gefascineerd ben óf die ik al jarenlang geweldig vind.
Ach, wat luisteren we allemaal graag naar podcasts, privéfluisteringen in onze sportschooloren, wasopvouworen, blokjeomoren, en je begint bovenaan in de app-inhoudsopgave, of dapper onderaan bij de allereerste aflevering. Maar welk programma is ooit 100% goed? Wat is de kans dat je twee drekkig ongoede of gewoon tedieuze episodes uitprobeert en dan weer naar iets anders schakelt? Wat we dus nodig hebben zijn specifieke afleveringen, als individuele verhalen uit verder wellicht matige bundels. Daarom presenteer ik u hier een paar van mijn favoriete afleveringen uit langlopende podcasts. De meeste zijn Engelstalig, waarvoor – indien nodig – mijn monocultuurexcuses.
“The Sunshine Hotel,” 99% Invisible (5 augustus 2015), 27min
[luister op: website, Soundcloud, ApplePodcasts]
Een heruitzending van een radiodocumentaire uit 1998. Het Sunshine Hotel (oh, ironische namen aller landen, let goed op deze) in New York was een van de laatste spotgoedkope hotels (zgn. “flop houses”) voor mensen die anders waarschijnlijk dakloos zouden zijn. Gevestigd in wat nu een peperdure buurt is, was de Sunshine een plek voor verslaafden, sjacheraars, mentaal kwetsbaren en allerlei anderen die nergens anders een bed zouden kunnen vinden. Sommigen slapen er een nacht of twee, anderen blijven jaren plakken. Een geweldig en aangrijpend verhaal over buitenbeentjes en rafelranden, grotendeels verteld door de kleurrijke figuren die er wonen.“Tim Key Delves into Daniil Kharms and That’s All,” Seriously by BBC4 Radio (15 maart 2016), 30min
[luister op: website, ApplePodcasts]
De Russische schrijver Daniil Charms (“Kharms” in de Engelse transcriptie van het Cyrillisch) is één van die jaloers bewaakte geheimen die je zelf moet ontdekken, en dan ineens blijkt iedereen van hem gehoord te hebben. Bij leven publiceerde deze proto-dadaïstische auteur van geniale microverhalen een aantal kinderboeken om geld te verdienen, en maar twee verhalen uit het enorme oeuvre waar hij zijn bestaan op had ingericht: de werken waarvoor hij zijn leven zou geven. Ook onder de repressieve Sovjetcensuur bleef hij aan zijn omschoffelende, ernstig-potsierlijke literatuur werken, en hij stierf in 1942 in een psychiatrische gevangenis omdat de cipiers opgehouden waren de gevangenen te eten te geven. De Britse comedian en dichter Tim Key onderzoekt Charms op Charmsiaanse wijze: surreëel, kafkaësk, associatief, oneerbiedig. Hij vertelt over zijn eigen ontdekking van de schrijver, spreekt met vertalers en kunstenaars, en probeert je te laten voelen wat deze marginale doch kolossale figuur der letteren zo fascinerend maakt.“Hans Zimmer’s Remote Control,” Twenty Thousand Hertz (20 maart 2024), 48min
[luister op: website, ApplePodcasts, Spotify]
Deze hele podcast is gewijd aan audio: over muzikanten, filmeffecten, de geluidjes die je apps maken, de technische kant van albums mixen—alles audio. In deze aflevering bezoeken ze de studio van Hans Zimmer, bekend van talloze film scores, en de maker van de bizarre, tatsächlich buitenwereldse geluidslandschappen van Dune (2021, 2024). Een korte documentaire over zoeken naar onbestaande instrumenten en de kracht van collaboratie in de kunst.“Mesmerizing” en “The Idea That Broke America,” The Constant (22 en 29 januari 2019), elk ca. 60min
[luister deel 1 op: website, ApplePodcasts, Spotify; deel 2: website, ApplePodcasts, Spotify]
De absoluut onvoorstelbare geschiedenis van het mesmirisme (een vorm van hypnose) in 2 delen. We reizen langs 18e-eeuws Oostenrijk, het Franse koninklijke hof en verder, en horen hoe de strapatsen van een schier eindeloze reeks oplichters, spirituele genezers, flessentrekkers en kwakzalvers uiteindelijk leidden tot het Amerikaanse religieus-rechtse kapitalisme waar niemand ter wereld tegenwoordig aan ontkomt: de perfide overtuiging dat rijkdom en succes tekenen van morele puurheid zijn. Zo zou niemand het formuleren, maar we leven allemaal in een maatschappij waarin we onder de indruk zijn van miljardairs (hoe ruïneus hun beleid en hoe idioot hun opvattingen ook) en dure dingen (ongeacht hun kwaliteit of functionaliteit). In twee delen pluist The Constant (motto: ‘A history of getting things wrong’) uit hoe extreem dingen van de rails kunnen lopen als mensen meer belang hechten aan wat geruststellend klinkt en een gevoel van controle geeft, dan aan wat waar en te bewijzen is.Bonus: de aflevering over de opkomst en teloorgang van de Dreamcast-spelcomputer (10 november 2019) is ook heel goed.
“Theatermaker Jozef van den Berg (22 augustus 1949-13 oktober 2023),” Wat Blijft (21 april 2024), 53min
[luister op: website, ApplePodcasts, Spotify]
Ha, eindelijk een Nederlandstalige optie, een aflevering die mij laatst getipt werd. Jozef van den Berg was een melancholisch-vrolijke theatermaker en filosofische poppenspeler. Heutzutage kent men hem misschien niet meer, maar hij was bij ons thuis vroeger een grote videobandaanwezigheid, zijn humoristisch-verdrietige voorstellingen opgenomen van de VARA. Toen wij als jongelingen ons hart verpandden aan Jozef, zijn autootje en zijn zelfgemaakte poppen (vooral Mannetje Pluim, ja, wiens stem ik nog steeds kan horen) had hij al jaren niet meer opgetreden. In 1989 liep hij in Antwerpen een podium op en vertelde de uitverkochte zaal dat hij zijn carrière per direct stillegde. “Het geld wat u hebt betaald kunt u terugkrijgen bij de kassa. Tot ziens.” Hij bekeerde zich tot het Orthodox-Griekse christendom, verliet zijn vrouw en kinderen en ging als kluizenaar in een klein dorpje in de Betuwe wonen. Een bizar verhaal, tragisch voor zijn naasten, onbegrijpelijk voor collega’s. De Wat Blijft-podcast over interessante overleden mensen vertelt over Jozef, zijn internationale faam als poppenspeler, zijn latere status als haast-heilige voor pelgrims van over de hele wereld, en zijn overlijden in oktober 2023. Aan het woord komt ook zijn dochter, theatermaker Lotte van den Berg, en haar empathie voor en inlevingsvermogen in haar kluizenaarsvader zijn prachtig.Persoonlijke noot: in 1997 of 1998 bezochten mijn broers, mijn vader en ik Jozef in zijn hutje in een grote achtertuin in Neerijnen. Er is een foto van, mijn vader gaat hem opzoeken. Ik weet er nog maar weinig van, herinner me vooral een imposante, vriendelijke man, een beetje raar in zijn gewaad, een beetje eng met zijn lange baard. Misschien een vergissing, dacht ik, we zijn verkeerd gereden: dit is niet de vriend van Mannetje Pluim.