• De overwinnaars houden de wacht over een rijk van ratten (II)
De 27e editie van Ekrituur, met de tweede helft van een lang kortverhaal over een superfan van een vreemde film.
Welkom, dappere tijdreizigers. In twee weken zijn we samen veertien etmalen de toekomst in gereisd—de machine werkt! In deze editie van EKRITUUR lees je de tweede helft van een lang kortverhaal met de magnifieke titel “De overwinnaars houden de wacht over een rijk van ratten.” Heb je het eerste deel gemist? Lees dat dan eerst in EKRITUUR #26.
• Kort literair nieuws:
Voordracht: op zaterdag 5 april wordt het nieuwe nummer van tijdschrift Sintel gepresenteerd in Factor IJ in Amsterdam. Ik sta met een verhaal in dat nummer en zal kort iets voordragen tijdens de lancering.
→ Locatie: Factor IJ, Pampuslaan 11, 1087 HP Amsterdam. Inloop: 14:00uur, start: 14:30uur, duur: ca. 1 uur. Tijdschrift Sintel is hier te bestellen.
Meer online literatuur: ik zit in de redactie van Kluger Hans, en naast ons papieren nummer hebben we ook het Roergebied: een virtuele achtertuin waar we verhalen, essays én voorpublicaties plaatsen. Eind januari verscheen We zijn nog lang niet halverwege, de 2e dichtbundel van Wout Waanders, die meerdere keren in Kluger Hans publiceerde. Op het Roergebied plaatsten wij een voorpublicatie met een aantal heel sterke gedichten.
→ Lees Wout Waanders’ gedichten hier op het Roergebied.
• De overwinnaars houden de wacht over een rijk van ratten (Over een man die een film wil zien) [Deel II]
De eerste keer dat hij La Jetée zag was onverwacht en op het grote scherm. Hij was met studievrienden in een openluchtbioscoop, en dat woord, “openlucht,” brengt altijd zwembaden in herinnering, zon en chloor en kleine fietsjes waar zijwieltjes vandaag vanaf zijn gehaald, een openluchtbioscoop op de binnenplaats van een voormalige kazerne. Kasseien vertrapt door de geest van duizend marcherende laarzen. Markers film stond niet eens op de poster, La Jetée was die avond het artistiek verantwoorde voorprogramma bij een veel langere film die ook over tijdreizen ging, en over ruimtereizen, meent hij zich te herinneren, La Jetée was een mesmeriserend aperitief dat als een vrieskou of een kater zijn brein zou impregneren, terwijl de drie-uur-durende hoofdfilm van die avond nog voor het einde van de aftiteling alweer lauw uit zijn schedel was gelekt. Ze waren opgewonden vertrokken, hij om de vreemde Franse film die ergens in zijn brein een schakelaar had omgedraaid en hij begreep niet waarom, de anderen omdat het zomer was, of omdat die lange film toch de moeite waard was, of omdat ze twintig waren en zorgeloos en zonder pijn.
De moeheid, de uitputting van de alledag, de krakende spieren en pijnende gewrichten—de aftakeling voelt nog steeds als een tijdelijk fenomeen, je moet gewoon beter slapen en wat meer bewegen en dan vindt je lijf de balans wel weer. Hij kan vaak niet geloven dat deze toestand permanent is, maar hij is oud en wrakkig, pijn en vermoeidheid blijken erbij te horen en je kan nergens bezwaar maken, er is geen loket met formulieren in drievoud.
Hij heeft zich nooit bijzonder kinderlijk gevoeld, hij voelt zich nog altijd niet heel volwassen. Iedereen doet maar alsof, gaat met de verwachtingen mee tot de gedragingen natuurlijk voelen. Kuddebeesten, en hij hoort ook bij de kudde.
Na de film zaten ze op een terras en dronken urenlang bier terwijl ze klaterden over cinema, over kunst en literatuur, over filosofie en een snufje politiek. Opvlammende woede en snelle wedervereniging, iedereen put – hopelijk onopvallend – uit de colleges van die week en legt elkaar dingen uit die de ander ook wel weet en het geeft niet, hij heeft het over Leonora Carrington, zij over Wittgenstein, zij daar over David Lynch of Tarantino maar niet over Antonioni, een jazztrio speelt contrabas-viool-saxofoon op de stoep, gesprekken kaatsten als stuiterballen tegen de wanden en tussen benen door, en onze filmliefhebber heeft het over La Jetée. Wat zeiden ze nou aan het begin? Heb je ooit zoiets gezien? Is het kunst of is het film? Wat is het verschil? Jawel, er zit één bewegend beeld in, geloof ik, heel even maar. Geniaal, ik vond het geniaal. Wat nou, “diashow”? Het is experiment!
Niets filtert de herinneringen uit gewone momenten. Pas later claimen ze heugenis als ze hun littekens laten zien. Hij weet – zittend aan de bar – dat hij sentimenteel doet, dat hij iets verheerlijkt dat nooit heeft bestaan of in een andere kleur bestond of in elk geval nu niet meer bestaat en nooit herhaald of heroverd kan worden, en wat levert het dan op ernaar te hunkeren? Het viertal kijkt op van hun terrastafel, recht door de decennia heen naar hem, daar op zijn kruk, en hun ogen zeggen:
Ja, we zijn onsterflijk,
maar alleen in de zin
dat we nooit geleefd hebben.
Kroegherinneringen zijn zijn favoriete herinneringen, oneindige nachten aan togen en plakkerige tafeltjes, tijden waarin hij zich op zijn gemak voelde en haast iedereen haast alles interessant vond. De wereld is afgestompt, en ook dát is weer zinloze nostalgie. Een gouden gloed van veertig jaar oud—dat moet wel betekenen dat de rest van zijn leven dof lood is geweest.
Wordt het nog druk vanavond? vraagt hij, Het is tenslotte vrijdag.
De barvrouw schudt haar hoofd, Reken er maar niet op, schat. Vanavond wil iedereen naar de wedstrijd kijken.
Hij kijkt hoopvol naar de blinde tv, En jullie hebben hier geen voetbal?
Oh, normaal wel hoor, een paar keer per week als het kan. Afgeladen, de hele tent zit dan vol.
Een duister voorgevoel klauwt als een koala langs zijn been omhoog, Maar…
De tv is al weken stuk en ik verrek het een nieuwe te kopen. Ik heb toch nog garantie? Maar ze komen maar niet langs om ‘m te repareren.
Stilleven van een hoofdschudder. Hij ademt diep in en uit, moet even flink hoesten en vraagt dan om de rekening.
Schets van een opgeheven wenkbrauw, Je hebt je nieuwe pilsje nog niet eens aangeraakt.
Hij sluist het bier in een paar slokken naar binnen, zet het glas op de bar en zegt, Zo.
Sorry hoor, zegt ze, Ik kon toch ook niet weten dat je voor het voetbal komt?
Mevrouw, voetbal is wel het laatste waar ik naar verlang. Hij telt het bedrag uit in munten en loopt naar buiten, waar een miezerregen probeert de stad natter te maken dan hij eigenlijk kan. En dit was het einde van het eerste experiment.
De minuten verstrijken en de kansen worden kleiner en de straten smaller, smaller en donkerder naarmate de onrust hem als een dwangbuis steeds strakker insnoert. MEER DAN DRIE MINUTEN NOOIT EERDER VERTOOND MATERIAAL. Iedere bar zit vol, cafés hebben flatscreens gehuurd of rollen projectschermen uit, stoeltjes in het gareel als bij een kerkdienst, een begrafenis. Bij sommige kroegen staan er zelfs toeschouwers, oranje van agressief nationalisme, onder de uitgerolde zonnewering tegen de ruiten geplakt.
Zal ik een bejaardenhuis binnendringen? Ik doe me voor als de zoon of neef van een demente dame en schakel in de gezamenlijke woonkamer de herhaling van Sesamstraat naar mijn kanaal … Maar waar zit hier een bejaardentehuis in de buurt? En wat als die demente dame me wil aanraken?
Verderop ligt een plastic winkelcentrum in gruwelijke post-postmoderne glorie langs de weg, een golvende albinowalvis met de dood in de buik. Achter een etalage bruisen twintig, vijfentwintig schermen dezelfde videoclip zonder geluid. Zou hij de winkeleigenaars kunnen overtuigen voor hem naar een ander kanaal te zappen? Hij heeft maar één schermpje nodig, één miezerige beeldbuis uit de jaren vijftig: zelfs kleur zal hij niet eisen! (De film is toch helemaal zwart-wit.) Verrek, hij heeft wel geluid nodig. Hij kent natuurlijk iedere seconde van de voice-over en de filmmuziek, maar wat als die extra beelden ook van extra geluid vergezeld gaan? Een gemeentewerker maait met zijn draagbare orkaan de enige bloemen in de straat uit de berm weg, sterf sterf sterf, stumperts. Hij duwt tegen glazen deuren maar de winkels zijn dicht.
De hele stad is dicht, hij dwaalt verloren door de verlaten straten, dove gevels, de huizen zijn leeg, iedereen heeft in een collectieve vlaag van verstandsverbijstering snel een koffer gepakt en is weggerend, of niet eens een koffer gepakt maar een hand, de dichtstbijzijnde hand en samen lopen ze schuchter naar de wereldbrand van de horizon, of zelfverzekerd, misschien is dit niet het onvrijwillige einde maar de langverwachte redding en mogen we alles achter ons laten, op fornuizen staan nog pannen pasta te koken, in asbakken vluchten nog rookpluimen naar het plafond, alle mensen zijn vertrokken en hun robotische dubbelgangers zitten in uniform gareel op de bank, honderdduizenden tv’s blèren hun luide wereldhaat en allemaal tonen ze voetbal.
La Jetée van Chris Marker gaat over verlies, tijd, liefde, onontkoombare lotgevallen. Na de Derde Wereldoorlog experimenteren wetenschappers met tijdreizen, om uiteindelijk iemand naar de toekomst te kunnen sturen en een futuristische mensheid te vragen om hulp aan hun eigen verleden te geven. Een krijgsgevangene wordt gedwongen naar het verleden te reizen om te zien of tijdreizen überhaupt mogelijk is, en het verleden wordt bereikbaarder geacht dan de toekomst.
De verteller van de film zegt dat deze man uitgekozen wordt omdat hij een haarscherpe herinnering heeft die hem in staat stelt zich vast te houden aan het verleden: toen hij klein was zag hij eens op het observatieterras van Aéroport de Paris-Orly een rennende man doodgeschoten worden, een beeld dat hem altijd is bijgebleven. Zo’n beeld heb je nodig, zo’n onvergetelijk moment: het is een anker in de tijdsstroom, een vuurtoren die je naar het verleden kan loodsen. Hopen ze.
De experimenten slagen en de man springt meerdere keren naar vooroorlogs Parijs, waar hij verliefd wordt op een vrouw die hij telkens opzoekt, en zij accepteert dat hij vreemd is en ineens kan komen opdagen en verdwijnen. Ze noemt hem haar Spook. We horen ze niet praten, we horen in de film alleen de verteller, afgezien van wat Duitse stemmen op de achtergrond in de postapocalyptische toekomst en wat Franse in het pre-apocalyptische verleden.
Het is een interessant verhaal met een breinklutsende premisse, maar wat de film zo waanzinnig fascinerend maakt is de superbe synthese tussen vorm en inhoud, tussen plot en stijl: de vorm van de film is niet slechts een manier om het verhaal te vertellen, wat zou betekenen dat het verhaal belangrijker is dan de stijl, en dus dat een korte samenvatting van dat verhaal beter zou zijn dan de stilistische uiteenzetting ervan, nee: de vorm is integraal en essentieel en versterkt de thema’s, de ideeën. La Jetée voltrekt zich namelijk volledig in statische zwart-wit foto’s die achter elkaar getoond worden, niet zo snel dat ze beweging suggereren, maar snel genoeg om de plot op gang te houden. En deze bijzondere vorm maakt het voltrekken van de tijd en de werking van het geheugen en het verliezen van de tijd voelbaar, pijnlijk zelfs, het gebeurt niet maar is al gebeurd, zal altijd al gebeurd zijn en het enige dat ons rest zijn deze half-functionele foto’s, we hebben geen toegang tot het verleden, nee, we hebben zelfs geen toegang tot het heden.
Maar er zit toch één shot met bewegend beeld in de film, in een scène waar we de vrouw zien woelen in haar slaap, foto na foto na foto, en dan ineens doet ze haar ogen open, en het is zeldzaam onthutsend, een beetje beangstigend zelfs, en in plaats van dat het moment echt voelt – natuurlijke beweging in een wereld van verstilling – voelt het droomachtig, nep zelfs, opperste fictie in een historisch document. Een stomp in je buik.
Uiteindelijk weet de krijgsgevangene het dystopische kamp en zijn dystopische tijd te ontvluchten en hij reist naar intact Parijs, naar haar. Ze hebben afgesproken op Orly, op het terras waar je de vliegtuigen kunt zien opstijgen. De man die zijn geliefde wil zien bedenkt ineens – gehaast, hij heeft geen tijd voor nostalgie – dat dit, vandaag, precies de dag is dat zijn jongere zelf hier ook rondloopt. Dan ziet hij de vrouw en hij rent op haar af, en tegelijk ziet hij een kampbewaarder die hem uit de toekomst gevolgd is om hem uit te schakelen. En hij begreep dat er geen manier was om aan de Tijd te ontkomen, want vlak voor hij neergeschoten wordt realiseert hij zich dat hijzelf de man is die hij al die jaren geleden heeft zien sterven, en dat hij dus zelf de herinnering heeft veroorzaakt waardoor hij later in staat zal zijn door de tijd te reizen en hier volwassen terug te keren om dood te gaan, en het universum is uitgestippeld en de vrije wil een illusie, de slang bijt in haar eigen staart, daar waar de vliegtuigen naar de hemel klimmen om hier morgen weer te landen. Het resultaat was voor sommigen teleurstelling, voor anderen de dood, en voor weer anderen: waanzin.
We leven allemaal in de toekomst, kruipen vooruit door de tijd, voortgestuwd door … door wat? Door niks, eigenlijk, alleen door het oprollen van het verleden, recht achter onze hielen, en wie niet oppast en doorkruipt zal verdwijnen. We leven altijd in de toekomst—geen wonder dat het heden zo vreemd aanvoelt.
Zelfs de rosse buurt is aan haar lot overgelaten, alsof ook de toeristen niks beters met hun avond te doen hebben dan naar een groen scherm kijken. De bomen op de kade houden hun takken voor het gezicht alsof zij juist niks willen zien, of ze spelen kiekeboe met hun spiegelbeelden in de zwarte gracht.
In het bejaardenhuis werd hij na vijf meter onderschept door een zuster en hij maakte direct rechtsomkeert. Bij bekenden die hij al jaren niet meer heeft gezien werd niet opengedaan, misschien woonden ze hier niet meer. De enige kroeg in de stad waar geen voetbal op de tv geworpen zou worden wilde hem niet toestaan straks zijn film te kijken, stilletjes op een stoeltje in een hoek. Hij bood de bebaarde kelner al zijn geld aan, een zielig kluitje biljetten waar hij het tot het einde van de maand mee moet doen, maar de baard wees hem de deur.
Hij staat op een brug te roken. Een uitgebrande boot hangt half onder water en wordt alleen door twee roestige kettingen van de verdrinking gered, verstild aan de rand van een catastrofe, grote ijzeren bogen krommen boven de waterlijn en brokken hout steken uit de schuit omhoog—het skelet van een dromedaris in de woestijn, de hete wind slalomt ademloos door de ribbenkast. Hij denkt aan een zin uit een andere film van Marker: De geschiedenis gooit haar lege flessen uit het raam, het geheugen blokkerend zoals je je oren dichtstopt. Hij stompt dramatisch op de brugleuning en zijn hand schreeuwt het uit. Waarom moet het verleden dood? Alles moet dood zodat het snel door iets nieuws, iets duurs vervangen kan worden. De wereld vindt zijn obsessie met deze film een elitaire bezigheid, dat weet hij zeker. Zelfs demente bejaarden vinden het blijkbaar een snobistische decadentie om naar complexiteit te zoeken in een wereld die zo veel verteerbaarheden te bieden heeft. Hij is er zo zat van zich te schamen en La Jetée is zijn verzet geworden, zijn afzetten tegen de zich-van-geen-kwaad-bewuste voorspelbaarheid en het luidkeelse conformisme van de moderne cultuur. En nu is zijn verzet gebroken. Zelfs de eigenaar van een kebabtent met een scherm aan de muur keek verbaasd naar het geld en schudde zwijgend zijn hoofd. Behapbaar, categoriseerbaar. Ook het afwijkende moet gelabeld kunnen worden, het moet een doel hebben en uitgelegd kunnen worden. Je mag niet van vreemde ingetogen Franse zwart-wit stilbeeldfilms houden.
Maar waarom niet?, denkt hij, Waarom moet ik verbergen wat mij boeit, domweg omdat het anderen niet boeit? Mensen hebben te veel meningen. Laat alles toch in de vulkaan wegzinken.
De dag was warm maar koelt nu snel af, dankzij de regen die nog altijd mottig is maar hem in deze uren wel heeft weten te doordrenken. Hij sloft naar huis, waar hij zal beginnen aan een tijdmachine, of misschien aan een bom om de stad mee van de kaart te vegen. Hij sleept zijn cinefiele lijf langs de rode ramen, de blauwe ramen, langs woonhuizen waar de gordijnen dichtgetrokken zijn. Bij een kruising wil hij rechtsaf slaan, maar na een paar meter staat hij stil. Hij loopt terug de hoek om en kijkt bij een roodverlicht raam naar binnen. Daar zit een vrouw in lingerie en een dunne, openhangende kamerjas te roken. Een vrijdagavond zonder klanten en toch blijven zitten, de huur moet betaald, de kinderen hebben kleren en eten nodig, en misschien komt er toevallig nog een klant, denkt ze, het lichtje mag nog even blijven branden, ze blijft nog wel even tv kijken want ze gaat echt niet door deze vieze regen naar huis lopen. Jammer dat er op haast elke zender over die domme voetballerij wordt geluld. Dan staat er ineens een doorweekte man met een grijs, treurig uiterlijk voor haar ruit, hij duwt zijn neus bijna tegen het glas. Een domme toerist zonder enig gevoel voor decorum? Nee, hij kijkt niet eens naar haar: hij kijkt naar haar tv.
De vrouw tikt met een beringde vinger tegen het raam en trekt een smalle deur open, Kan ik iets voor je doen, schat? Ze glimlacht een beetje stijf. Hij kijkt een paar keer heen en weer, van de vrouw naar de televisie in haar kamertje. Dan kijkt hij naar zijn pols waar zijn horloge hoort te zitten, maar hij heeft de wijzers niet nodig, het is tijd, de tijd is op, hij knikt bedachtzaam, laatste kans, en waarom ook niet? Hij frommelt de bankbiljetten uit zijn portemonnee, kijkt haar aan en schraapt zijn keel.
Ze heeft geen extra stoel in haar kamer, hij vindt dat niet erg. Je kan op het bed zitten als je wilt, zegt ze maar hij is al in een kleermakerszit op de grond belandt, recht voor de tv.
Ga toch maar op het bed zitten, zo kan ik niks zien.
Hij kijkt op alsof hij haar nu pas hoort, Natuurlijk, sorry. Hij kruipt overeind en gaat naast haar op het rode matras zitten.
Samen kijken ze de laatste paar minuten van het nieuws, het geluid staat zacht en hij vertelt haar over de film, over wat de film voor hem betekent. Hij verklapt de hele plot en zegt dat dat niet erg is, Het is zelfs beter als je dat al weet, dan kun je pas écht opletten.
Het verhaal spreekt haar niet zo aan, Het tijdreizen wel, dat vind ik een gaaf idee, zegt ze, Maar moet iedere man in een film direct geobsedeerd raken door een vrouw? Die hem dan ook nog toestaat maar gewoon op te komen dagen en weg te waaien wanneer ‘ie wil?
Hij geeft toe dat dit misschien wat cliché is, de getroebleerde man die een eindeloos geduldige vrouw vindt, Maar ik hoop dat de film voor zich spreekt, zegt hij, en voegt er dan mompelend aan toe, Ik hoop ook dat je het niet al te saai vindt, ik ga direct weg als de film is afgelopen.
Oh, ik vind het wel leuk. Is weer eens iets nieuws, het klinkt interessant. Makkelijk geld, ook.
Het is half negen. Het gordijn is gesloten. Hij denkt eerst dat hij het niet durft en dan pakt hij toch voorzichtig haar hand. Ze knijpt zachtjes, het is goed zo. De film begint. Ze leven zonder herinneringen, zonder plannen. De tijd bouwt zichzelf pijnloos om hen heen.