• Met weinig diepgegronde overtuigingen
De 5e editie van de EKRITUUR-nieuwsbrief: een felle discussie en twee lange aanbevelingen
Welkom bij de vijfde EKRITUUR—een experiment in lezen en schrijven. Voor alle nieuwe inschrijvers: hallo, leuk dat jullie er zijn! De eerdere edities van de nieuwsbrief vind je in het Archief, en lees ook zeker wat EKRITUUR precies is.
In de EKRITUUR van vandaag lees je een kort verhaal over een clash tussen tegenstrijdige wereldbeelden, en twee culturele aanbevelingen (waarvan de eerste een stukje langer werd dan gepland…). Laat me zeker weten wat je van de verhalen vindt en of je mijn aanbevelingen hebt opgezocht. Salut!
Op een avond raken Jon en Yvonne in een discussie verwikkelt waar de rest van de tafel zich niet mee bemoeit. Het is uitputtend om meningen tegen elkaar aan te slingeren als het enige doel van het slingeren is gehoord te worden. Gelijk hebben is een verslaving en het hele politieke en sociale veld is geobsedeerd met moraliteit terwijl niemand met ethiek bezig is.
Ik heb weinig diepgegronde overtuigingen. Er zijn bepaalde boeken die ik leuk vind en ik heb een hekel aan onderzetters. Politieker dan dat wordt het niet. Vroeger heb ik overtuigingen, zeker, ik loop zelfs een paar keer mee in demonstraties tegen de onmenselijke regering die voor mijn gevoel mijn hele leven al aan de macht is, en al die protestmarsen lopen uit op teleurstellingen. Ik vind het niet eens zo erg dat we niet gehoord worden, dat ligt volledig in de lijn der verwachting. Het probleem is dat degenen die links en rechts en voor en achter mij schreeuwen bijna allemaal figuren zijn aan wie ik mijn autonomie niet wil toevertrouwen. Ze roepen dingen die veel extremer zijn dan mijn meningen of verlangens, en ik snap de rol van de retorische overdrijving in het maatschappelijk discours maar moet ik daar ook aan meedoen? Hun vlaggen en banieren stellen eisen en verkondigen voorwaarden die me niet interesseren, of die me zelfs tegenstaan. Het idee dat dit mijn kamp is, mijn zusters & broeders, en dat het andere kamp daarom nog wel veel erger moet zijn, is onverteerbaar. We zullen elkaar nooit bereiken en ik heb geen zin meer het te proberen.
De toespraken op de netjes omkaderde protestgebieden in de binnenstad megafoneren standpunten en ultimatums waar ik niks mee te maken wil hebben—wat doe ik daar, in een woordgrapperig T-shirt op een snikheet grasveld? Ik draag geen T-shirts, mensen, en ik draag al helemaal geen kleren met tekst erop. Hou je vast aan je zeldzame principes. In een poging de regeringsleiders en de natie ervan te overtuigen dat kunst niet alleen voor de elite is, maakt de spreker de regeringsleiders en hun achterban belachelijk, en hij verwacht overduidelijk gelach van zijn publiek, en gelijk heeft ‘ie: het publiek vindt het fucking hilarisch, en ik laat het kleine spandoek vallen, trek mijn T-shirt uit, ik loop de afgeslofte kilometers achterwaarts weer terug en amputeer mezelf zo voorzichtig mogelijk uit deze situatie. Ik stap achteruit in de trein, die verkeerd om terug naar het noorden rolt, of naar de hoofdstad, waar woon ik ?, en als de trein voorbij is gekomen demonteert het spoor zichzelf terwijl de zonnestralen en de dauw omhoog dwarrelen, de bielzen werpen zich het bos in en kneden zich tot kerngezonde bomen, de rails vallen uiteen in ijzerklonten die naar de bergen vluchten en een mijntunnel opzoeken, de erts graaft zich in en de wereld gaat weer slapen.
Die neoliberale muppet, schuimt Yvonne woedend op die avond, Die muppet die we als oorlogsmisdadiger naar het internationaal strafhof zouden moeten slepen voor zijn oorlog tegen de armen, de zwakkeren, de jeugd, de mensen met psychische aandoeningen. Het aantal daklozen is in een paar jaar tijd verdubbeld…
Verdriedubbeld! zegt Hélène, de enige bijdrage waar Yvonne en Jon naar zullen luisteren, en Hélène, Mario en ik zullen stilletjes blijven zitten, we spelen met de splinters en de scherven van hun agressie en bemoeien ons er maar niet mee.
Misschien, in elk geval verdubbeld, en als die cijfers bekend gemaakt worden huichelt die regering, als de zwijnen in Animal Farm, dat het echt schandalig is, dit had niet mogen gebeuren, onacceptabel, en daarachter moeten wij lezen dat ze gewoon wat steken hebben laten vallen, natuurlijk is het betreurenswaardig maar het ging per ongeluk, heus!, alsof al het beleid van dat rosézuipende vetgemeste recreatievolk en die kwaadaardige nepchristenen met monden als pissebedden er niet al een decennium op gericht is de zwakkeren dood te drukken, afwijking van de norm onmogelijk te maken en de solidariteit in de samenleving te ondermijnen.
Jon, de enige onder ons die voor deze zogenoemde muppet heeft gestemd – of in elk geval de enige die daarvoor uit durft te komen – snuift en briest een beetje (als je al een “beetje” kunt briesen, hij doet in elk geval een goede poging), Iedereen is toch verantwoordelijk voor zijn eigen geluk, zijn eigen succes? Ik snap ook niet waarom ik zou moeten betalen voor de opvang van verslaafden. Ik werk toch hard voor mijn geld? En zij mogen zichzelf eerst helemaal kapotmaken en dan op kosten van de staat weer opknappen?
Yvonne ontploft zo’n beetje, Die mensen zijn ziek, ze hebben hulp nodig.
Ze hebben er toch voor gekozen drugs te gebruiken?
Je weet helemaal niet wat ze beleefd hebben, waar ze vandaan komen. Hebben ze ervoor gekozen? Als je leven gedicteerd wordt door tekort en verwaarlozing, kanslozigheid en achterstand, wat voor kans heb je dan? Als je ziet hoe ellendig sommige mensen het hebben is het een godswonder dat er niet méér verslaafden zijn. En dan nog: het is voor iedereen beter als ze afkicken, hoe dat ook gefinancierd wordt.
Oké, dat snap ik wel. Maar waarom al die andere hulp, voor iedereen die het maar wil, behalve de mensen die daadwerkelijk het geld verdienen?
Wat? Sorry, wil je nou zeggen dat jij steun zou moeten krijgen omdát je al zo veel geld verdient?
Nee, dat niet, maar omdat ik een goede baan heb kunnen krijgen door te studeren en veel werkervaring op te doen moet ik belasting afdragen voor jouw huursubsidie?
Wil je zeggen dat ik niet hard werk?
Je bent kunstenaar.
En …? Dus werk ik niet hard?
Nee, dat zeg ik niet.
Ik werk tachtig uur per week, Jon.
Maar als je er niet genoeg voor betaald krijgt…
Is het waardeloos?
Niet waardeloos in absolute zin, maar het is blijkbaar minder belangrijk in de samenleving.
En omdat jij veel betaald krijgt voor je werk, is dat belangrijk?
Een beetje kort door de bocht, maar soit, dat is het wel zo’n beetje.
Jij werkt voor een bureau dat beurzen organiseert waar miljonairs nieuwe jachten en horloges kunnen bekijken.
Ja, en?
Jij wordt door miljonairs betaald voor werk dat voor andere miljonairs bedoeld is, zodat rijke mensen nog rijker kunnen worden met producten en diensten die echt alleen maar onder de noemer “vertier” geschaard kunnen worden. En mijn werk is minder belangrijk?
Ik heb hard gestudeerd en ik werk hard …
In het bedrijf van de vader van een van je verenigingsvriendjes…
Hard werk is hard werk.
En mijn vader? Die heeft vijftig keihard gewerkt en wordt nu gekort op zijn pensioen. En mijn broertje studeert zich ziek, maar hij heeft straks een enorme studieschuld, terwijl mensen die rijke ouders hebben met een helemaal schone lei van de universiteit komen.
Dat is toch niet mijn schuld? Jon loopt rood aan van woede of frustratie of schaamte.
Heeft jouw moeder jouw huis niet voor jou gekocht? vraagt Yvonne.
Wat heeft dat er nou weer mee te maken?
Ik wil alleen maar zeggen dat je nooit bij nul bent begonnen.
En dus?
Jouw succes is niet van jou, Jon.
Maar…
Ik zou je misschien serieus nemen als je in een weeshuis was opgegroeid. Dán had je het zelf gedaan. Maar nee, dat meen ik helemaal niet. Als je dan alsnog dit soort roofkapitalistische ideeën had, zou ik je alleen maar sociopathischer vinden: dan zou je namelijk moeten weten hoe klein de kans is dat je van hard werken rijk wordt. De meesten onder ons worden nooit rijk, hoe zeer we ook ons best doen. En het gaat helemaal niet om rijk worden. Ik wil niet eens rijk worden! Waar het om gaat is niet al te veel stress te hebben, je niet dag en nacht zorgen te moeten maken, niet onderuitgaan als je een onverwachte rekening krijgt. Ik wil gewoon naar de tandarts kunnen.
Ik heb alle…
Zelfs als je moeder niet jouw huis voor je had gekocht en je die baan niet aangereikt had gekregen: je bent alsnog zo bevoorrecht opgegroeid dat je bijna niet kúnt mislukken.
Dat heeft er niks…
Ik snap eerlijk gezegd niet waarom je niet mijn héle huur betaalt.
Godverdomme, mag ik even uitpraten?
Nee.
Terwijl Yvonne en Jon steeds bozer op elkaar worden schuifelen Hélène, Mario en ik weg naar de bar. Ze merken het niet eens.
Christiaans aanbevelingen
Culturele uitingen waar ik op het moment door gefascineerd ben óf die ik al jarenlang geweldig vind.
Een micro-essay over het beginnen van verhalen, en over literatuur in een tiranniek systeem
(Waarschuwing: dit wordt een lang stuk. Soms vergen mooie boeken veel woorden.)
Openingszinnen zijn belangrijk: de eerste ontmoeting tussen lezer en tekst mag niet vlekkeloos verlopen: je moet verrast worden, gehypnotiseerd, misschien een beetje betoverd door een bijzondere vondst, door een beschrijving of statement. Sommige eerste zinnen van boeken zijn zo platgetreden beroemd dat er hele pubquizrondes over gemaakt kunnen worden: Welk boek begint met de zin: ‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze’?1 Welk gedicht opent met ‘April is the cruellest month’?2
Ook is het zaak verhalen goed af te sluiten, al zijn beroemde eindzinnen dunner gezaaid: ‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven’ uit Reve’s De avonden (1947) is een zeldzaam voorbeeld, en dat is niet eens echt de laatste zin. Erna komt nog: ‘Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.’ Bolaño’s dunne maar hermetische, geniale novelle Chileense nocturne eindigt vanuit het niets met een enigmatische zin die je hele lezing van het boek laat kantelen: ‘En dan begint de storm van stront.’3 (Ik droom er al een tijdje van om een roman af te sluiten met een scène, dan een witregel, en tenslotte de zin: ‘En dan de vloed van duisternis’—ooit zal dat me lukken. En ik realiseerde me pas laatst dat die zin onbewust geïnspireerd moet zijn door Bolaño’s juweeltje. Dit houdt me niet tegen, au contraire, ik wil het nu nog liever.)
Zeldzamer nog dan goede openingszin en of afsluiters zijn hele eerste hoofdstukken die je bijblijven en waar je maar aan blijft denken, zelfs als de lezing al jaren achter je ligt—inleidingen in fictie-universums die je zo grijpen dat ze het hele boek rechtvaardigen. Döblins Berlin, Alexanderplatz (1929) en Fear and Loathing in Las Vegas (1971) van Hunter S. Thompson schieten me te binnen.
Boelgakovs De meester en Margarita heeft de bijzondere eer twee van de beste eerste hoofdstukken ooit te hebben—niet “de beste eerste twee hoofdstukken,” maar twee openingshoofdstukken in hetzelfde boek, hoofdstukken die op zichzelf al zo goed zijn dat vele schrijvers hele oeuvres bij elkaar pennen zonder ooit ook maar bij Boelgakov in de buurt te komen. De meester en Margarita is namelijk twee boeken in een, een dubbelvertelling die per hoofdstuk heen en weer schakelt van Moskou in de jaren 1930 naar Jeruzalem (“Jersjalajim”) in het jaar 33.
In de twintigste eeuw arriveert de Duivel in Rusland en zet de hele repressieve Sovjetcultuur op zijn kop met zijn diabolische kompanen, waaronder een enorme zwarte kater met een revolver. Dit deel van het boek is een hilarische satire die langzaam steeds ernstiger en filosofischer wordt, met een ritme en fijngevoeligheid die doen denken aan Simon Vestdijks beste boek, De kellner en de levenden (1949), dat vreemd genoeg ook thematisch met Boelgakov overlapt. Het tweede narratief volgt Pontius Pilatus die geconfronteerd wordt met een gevangene, Yeshua van Nazareth, en met hem praat over mensenliefde, religieus fanatisme en de rol van het individu in een samenleving. Pilatus probeert Yeshua te redden, maar faalt uiteraard. Dit deel is nadrukkelijk niet een satire, het is heel serieus en zorgvuldig, wat verklaart waarom dit boek (geschreven tussen 1928 en 1940) pas in de jaren 60 uitgegeven kon worden, en dan nog niet eens in de Sovjet-Unie zelf.
De communistische staat was atheïstisch en verbood religie, deels vanwege Karl Marx’ opvatting dat religie ‘opium voor het volk’ was, bedoeld om de mensen onderdanig, dom en afgeleid te houden, maar vooral vanwege de eeuwenlange collaboratie van de Russisch-Orthodoxe kerk met het tsaristische regime: priesters deden en zeiden alles wat de Romanovs wilden en kerken waren belangrijker in het onderdrukken van de bevolking dan militaire barakken. Boelgakov schreef onironisch, helder en kritisch over geloof en persoonlijke gewetensvragen, en dat maakte ongecensureerde publicatie onmogelijk—zoals zovele geniale schrijvers in de Sovjet-Unie gemarginaliseerd, verbannen of vermoord werden: Daniil Charms, Venedikt Jerofejev, Jevgeni Zamjatin, Andrej Sinjawski, etc. Deze schrijvers werden niet per se weggemoffeld omdat ze kritiek uitten, in elk geval niet na de dood van Stalin in 1953, nee, het was ingewikkelder dan dat. De vertaler Charles B. Timmer schrijft over Sinjawski, en legt uit dat wat hem gevaarlijk maakte het feit was dat hij ‘wars is van het geijkte sowjetoptimisme en zich distantieert van het obligate geloof in de komende “heilstaat” en van iedere literatuur, ieder denken dat zich dienstbaar heeft gemaakt aan het nastreven van dit doel.’4 Deze schrijvers zijn niet gevaarlijk omdat ze satire schrijven—ze zijn gevaarlijk omdat ze heel serieuze dingen schrijven. Ik heb een enorme voorliefde voor de ondergrondse literatuur uit de Sovjetperiode, de zogeheten samizdat, en Boelgakov was het absolute hoogtepunt van deze verboden literatuur.
Het eerste hoofdstuk van het Moskou-deel begint met de zin: ‘Op een broeihete lentedag daagden omtrent zonsondergang twee burgers op in het park rond de Patriarchvijver.’5 Het eerste hoofdstuk van het Jeruzalem-deel met: ‘In een bloedrood gevoerde witte toga, met de schuifelpas van een ruiter, vroeg in de morgen van de veertiende dag van de lentemaand Nisan, betrad de procurator van Judea, Pontius Pilatus, de overdekte zuilengaanderij welke de twee vleugels van het paleis van Herodes de Grote verbond.’6 Perfect openingszinnen, klassiek: personages, tijd, locatie, setting (wat meer is dan de geografische plek: het is atmosfeer en emotie, pijn verveling onrust vreugde verwachting). Je kan alleen maar benieuwd worden en je mee laten voeren, Moskou en Jeruzalem samen laten smelten, fanatisme met radicalisme vergelijken (de communistische farizeeërs en de Joodse kommissars), en toezien hoe beide steden zich tot waanzin en wroeging en zelfmedelijden laten drijven. De hitte van de Russische zomer en de hitte van de Levant, pompeuze heren worden onthoofd door trams, kerngezonde mensen worden in psychiatrische ziekenhuizen opgesloten en de onschuldigen worden met de misdadigers geëxecuteerd.
De meester en Margarita is een complex boek, een hilarisch boek, een ernstig en potsierlijk boek.—Het is een onmogelijk boek, hoe kan een mens dit schrijven, hoe past er zo veel verbeeldingskracht in één hoofd? Het is satire, farce, mystiek, poëzie. Het is een meditatie op liefde en opoffering en een spijkerharde afrekening met de hypocrisie van machthebbers aller eeuwen, waaronder een regime dat Boelgakov ongetwijfeld had gekruisigd als hij het had uitgegeven. Het is de beste literatuur want het is geváárlijke literatuur: in dit boek staat iets op het spel, niet alleen voor de auteur die het manuscript geheim hield en de publicatie niet zou meemaken (hij overleed in 1940)—het is ook gevaarlijk voor de lezer, die soms moet sprinten, soms waden, soms watertrappelen, soms de adem inhouden. Het is ontzettend grappig, pijnlijk, tragisch, en soms lastig te begrijpen omdat het een eeuw geleden geschreven is in een cultuur die we niet goed kennen. Heksen vliegen, steden worden knettergek, we bezoeken de hel en de Golgotha, klinieken en gevangenissen en theaters en paleizen en onbewoonbare kelders. Het is een overrompelend goed boek.
Ergens in de roman zegt een personage: ‘Manuscripten branden niet,’ en dit boek is inderdaad niet te verslaan: je moet jezelf eraan overgeven.
Wat is de rol van toeval in het maken van kunst? Is toeval – het laten gebeuren van niet te plannen vorm & inhoud – anders dan inspiratie? Vaak weten we niet waar ideeën vandaan komen, wat de vonk is die een gedachte, een beeld, een beweging veroorzaakt—en in zekere zin ben jij zelf die vonk, operationaliseer je het toeval met alles wat je leest, kijkt, luistert, door alle input in de natte chaosmachine die we het brein noemen. Als kunstenaar zijn er twee vaardigheden die je voortdurend moet trainen: je vermogen waar te nemen en je vermogen dingen te combineren, dwarsverbanden te leggen, originele constellaties te scheppen van alle dingen die je kent. Toeval, geduld en discipline doen de rest: als je scherp kan waarnemen en makkelijk combineert, ligt de inspiratie voor het oprapen.
Maar er zijn in de kunstgeschiedenis ook gerichte pogingen geweest om het pure, dobbelstenerige toeval van echte willekeur te incorporeren in het scheppen. Collages maken is zoeken naar toeval: eindeloos herschikken tot het beeld dat je niet kon vermoeden zich laat zien. Jackson Pollock vind ik een saaie prutser, maar hij is wel heel beroemd geworden met zijn spetterschilderijen waarbij hij met zijn in verf gedoopte kwasten een zweep van verf naar het doek slingerde, en gebruikte wat daaruit kwam. De briljante schrijver William S. Burroughs en de psychedelische multikunstenaar Brion Gysin ontwikkelden in de jaren 1950 de Cut-Up Technique, waarbij ze zinnen uit kranten sneden en willekeurig bij elkaar schoven om absurdistische doch coherente verhalen te schrijven (wat doet denken aan het surrealistische literaire spel cadavre exquis).
Wat is toeval, hoe functioneert het, wat veroorzaakt het? Of, om Nabokov mooi en lekker ingewikkeld te parafraseren: Wat is de etiologie van het aleatorische?7
In het geval van het verbluffende, sublieme The Köln Concert van Keith Jarrett weten we wel wat de toevallige oorzaken van de geweldige muziek waren: gebrek en beperking, en zijn talent deed de rest.
In 1975 overtuigde de achttienjarige (!) Vera Brandes de directie van de Keulse opera ervan haar een jazzconcert te laten organiseren met de Amerikaanse pianist Keith Jarrett. Ging er één ding mis waardoor de nimfen en saters van het aleatorische hun kans kregen? Nee, álles ging mis. De stoffige directie plande het optreden tegen middernacht. Jarrett had nauwelijks geslapen, had een grote spier in zijn rug verrekt, en kreeg nauwelijks tijd om vooraf iets te eten. Maar het echte probleem was de piano. In plaats van een grote concertvleugel stond er een kleine, oude oefenpiano op het podium, een prehistorische rammelkast die al jaren niet gestemd was, en er was geen kans een andere piano te regelen of dit gedrocht te stemmen. Jarrett weigerde eerst te spelen en de zaal – zo’n veertienhonderd stoelen – was uitverkocht. Uiteindelijk wist Brandes, wier jonge carrière afhing van dit moment, hem te overtuigen toch op te treden. En hier ontmoeten toeval (in het kostuum van rampspoed) en talent elkaar, kijken elkaar in de ogen en zeggen tegelijkertijd: Fuck it, we gaan los! Jarrett improviseert het overgrote deel van het concert omdat de toetsen niet klinken zoals ze moeten.
Het ontbreekt mij aan het musicologische vocabulaire om het album nauwkeurig te beschrijven, maar je kunt horen dat Jarrett aan het zoeken is, een melodie vindt die werkt en die dan herhaalt en uitbouwt, leert spelen op een gebroken instrument terwijl het publiek leert luisteren naar iets volledig nieuws, klanken en bewegingen die nonharmonieus beginnen en bij elkaar komen, cirkels en trappen vormen waar we doorheen zoeven en waar we langs opstijgen—allemaal dankzij Jarretts ervaring en doorzettingsvermogen. En bovenal voel je zijn verbazing en vreugde, die de honger en vermoeiing en pijn en ergernis allemaal alchemistisch transformeren tot geïmproviseerd goud. Hij wist niet dat hij dit kon tot hij zo beperkt werd, door het toeval gedwongen iets te maken dat nooit gepland had kunnen worden.
Bedankt voor het lezen! De volgende EKRITUUR verschijnt op 7 junien de vorige edities zijn te lezen in het Archief.
Lev Tolstoj, Anna Karenina (1877), vert. Wils Huisman 1965.
T.S. Eliot, The Waste Land (1922).
‘Y después se desata la tormenta de mierda.’ Roberto Bolaño. Nocturno de Chile (Barcelona: Editorial Anagrama, 2000). p. 152.
Charles B. Timmer in het voorwoord bij Drie verhalen door Andrei Sinjawksi, onder het pseudoniem Abram Terts (Amsterdam: Polak & Van Gennep, 1967 [1961]). p. 19.
Michail Boelgakov. De meester en Margarita. vert. Marko Fondse en Aai Prins (Amsterdam: Van Oorschot, 2008 [1967]). p. 7.
Ibid. p. 20
‘Knights hele boek is dan ook één goddelijke gok op oorzakelijke verbanden of, zo je wilt, een onderzoek naar het etiologische geheim achter aleatorische gebeurtenissen.’ in: Het ware leven van Sebastian Knight. vert. Sjaak Commandeur (Amsterdam: De Bezige Bij, 1992 [1941]). p. 88.