• Enkele studies re: onvermogen
De 6e editie van de EKRITUUR-nieuwsbrief: over dwalers, dwazen en pijn
Bonjour, leuke Leute! Wees welkom, trouwe lezers & nieuwe abonnees. Als je hier vaker komt: leuk dat je er weer bent. Als je voor het eerst meeleest: de eerdere edities van de nieuwsbrief vind je in het Archief, en kijk ook zeker naar wat EKRITUUR precies is.
In deze zesde EKRITUUR lees je drie fragmenten of scènes die niet chronologisch of causaal met elkaar verbonden zijn, maar thematisch in elkaars verlengde liggen: drie stukken over mensen die een paar vierkante centimeter voor zichzelf zoeken in een wereld die vaak vijandig, streng en krap lijkt. Eentje doet dat met (zelf)geweld, eentje door onderdanigheid, en eentje via wanen en humor. Verder hebben we in deze editie één culturele aanbeveling over een kunstwerk waar ik erg door geboeid ben.
Publicatienieuws
Ik word erg blij van hoe vaak ik hier de rubriek publicatienieuws kan schrijven (al staan er hierna even geen publicaties meer op stapel). Het chique en kneitergoede Vlaamse DW B (het oudste nog bestaande literaire tijdschrift in de Nederlandsche taal) publiceert in hun nieuwe nummer een interessant kort verhaal van mij, met de titel “Waar dorst voor is.” Een verhaal over begrafenissen, vriendschappen, vreemde gesprekken en natuurlijk octopussen. Steun de literatuur én lees meer van mij! Een exemplaar bestel je via Uitgeverij Vrijdag.
Enkele studies re: onvermogen
(≠ of ≈ onmacht)
Onze Vader die in de hemelen zijt. Uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel, en nog een keer nog een keer opnieuw, herhaling is waarheid en waarheid is vrijheid onze Vader, Dante loopt op een ochtend door de brede Calvariostraat met zijn ronkende verkeer en wanhopige passagiers en doet zijn uiterste best om optimistisch te blijven en alle ogen uit de weg te gaan. Hij heeft een gat in de zool van zijn rechterschoen en in zijn linker jaszak twee kleine bankbiljetten waar hij nog dagen en dagen van moet leven op aarde zoals in de hemel. Zijn ogen plakken op de stoep en Dante scant het trottoir in de hoop verloren muntjes te vinden, of misschien een pakje sigaretten met nog één of twee peuken erin, andermans wanbof is jouw mazzel, en voordeel van deze houding is dat je je medeburgers in deze schaduwstad niet per ongeluk aankijkt, worden ze boos van, blijf onzichtbaar en klein klein klein.
Soms lukt het niet, soms kijk je naar de lucht of een gevel en vang je per ongeluk de blik van een lange man in zwart pak die langsloopt, korte baard en grijze haren zilver, hij kijkt Dante recht in de ogen en zegt zonder stoppen of afremmen hij sist boosaardig, Je moeder heeft je nooit verteld dat je geadopteerd bent, en dan verdwijnt hij in een bos van ruggen. Dante rent weg, hoe kent die man zijn moeder?, pas na vijf minuten of misschien tien minuten stopt hij met hollen en kijkt weer naar de stoep van de brede Calvariostraat die zich blijft uitstrekken uitrollen soms bifurceren en Dante moet wel opletten waar hij loopt en of hij niemand in de weg loopt en dat hij niet in de kijker loopt en ook hoe ver hij loopt, tel de meters en niet vergeten achter welke vuilniscontainer in welke zijstraat je je spullen hebt verborgen, natte slaapzak en kleren en dat tentje van het Leger des Heils dat je maar niet opgezet krijgt, te ingewikkeld, je drapeert de stof over je heen als een tweede deken en hoopt dat het niet te hard zal waaien, de stokken prikken in je ribben en het neon en lcd van de stad schreeuwen je steeds wakker.
Ter hoogte van het Hertoghotel steekt hij de weg over zodat hij niet over de tegels hoeft te lopen waar die oude vrouw vorige week te pletter is geslagen, uit het raam gesprongen als een pinguïn van het ijs of uit het raam gevallen als een zak suiker, of was het de week daarvoor, of was het een gerucht en viel ze niet en was het een jongeman en zakte hij hartaanvallend door zijn benen op haar knieën expres zichzelf doodgebeden Uw naam worde geheiligd? Ogen naar de stoep gericht merkt hij pas dat oversteken een vergissing is als het oversteken al is afgerond. Daar, aan de andere kant van de brede Calvariostraat met zijn hongerige etalages en misselijke kantoorgebouwen, daar ligt een arme zwerver in lompensediment op de grond te jammeren terwijl twee vrouwen in broekpakken hem met hun puntige schoenen in zijn romp en tegen zijn benen trappen. De zwerver, eigenlijk een verkeerde term voor daklozen, denkt Dante, zwerven doen zwervers nauwelijks, weinigen zijn zo honkvast als degenen die geen eigen muren en eigen deuren hebben, ronddwalen is wel het laatste dat in ze opkomt, ze scharrelen kleine kringetjes door hun krappe buitenwereld benauwde binnenwereld en keren snel terug naar straathoek portiek viaduct—De dakloze heeft een reusachtige snor en geen tanden meer, grijsblond haar en zijn snor en zachte mond bibberen, iedereen is ooit een kind geweest en Austerlitz of iemand anders zei al dat in elk gebouw de omtrekken van de toekomstige ruïne te ontwaren zijn. Uw wil geschiede. Omstanders en rampstaarders maar niemand schiet hem te hulp en Dante durft niet eens te kijken, maakt zich klein in de apocalyps.
Alle slachtoffers gedragen zich voorbeeldig.
De gebouwen van de brede Calvariostraat met hun geblindeerde ruiten en marmeren wanden buigen zich nieuwsgierig of zelfs wellustig over het tableau en een agent met een lange rubberen wapenstok dwingt de vrouwen na een tijdje te staken want zo gedraagt een burger zich toch niet?, en trouwens: het opstootje trekt te veel publiek en dat kunnen we niet hebben, harde hand en eigen klasse eerst, uiteraard, maar het moet wel betamelijk blijven, en Dante knikt begeesterd en pakt een van zijn bankbiljetten om aan de vrouwen te geven of aan de agent te geven maar ze zien hem niet, hij draagt armoecamouflage Uw koninkrijk kome. De vrouwen lopen lachend weg en de agent port de dakloze met zijn knuppel zoals een kind tegen een losse melktand port, druk en duw en wacht en als er niks gebeurt duw je harder en harder tot de tand ineens loskomt en de dakloze zich overeind sleept. Bloed en tranen en speeksel druppen op zijn bruingele geologische vodden, een ophoping van jassen en T-shirts en geblokte overhemden als dikke plakken tijd die op een vervallen kasteel liggen. Hij pakt zijn rugzak en strompelt bloed in zijn ogen weg, maar hij let niet op en loopt gescheurde kleren in de richting van diezelfde twee vrouwen, hij ziet ze en hij draait zich gekneusde ribben snel om en loopt geknakte toekomst hard tegen de agent aan, die nu wel geduldig genoeg is geweest en hij werkt de dakloze onzeker pensioen tegen de grond, rottende kaak knalt op tegels, magere blauwe polsen geboeid. De bloedende man begrijpt helemaal niks meer van de wereld, hij heft zijn hoofd naar de wolken alsof hij iets wil schreeuwen en Dante zet zich schrap want hij verwacht het geluid van een beer, de gepijnigde gil van een zeeolifant, maar het is een stil, onhoorbaar gebed, alles gaat ten onder niet met een brul maar met zacht gejank. De politieman slaat de man met een zwaaiende knuppelradius tegen zijn achterhoofd en Dante zet het op een rennen, weg hier, vlucht waar dan ook naartoe want die klap was te hard, hij kon de schedel horen breken, geluid van een onherkenbare portretfoto of een neergestort vliegtuig in de bergen, een tomeloze winter, en die dakloze is Dante en Dante is hem maar Dante is ook de politieman en de wapenstok en de stoep en die vrouwen en hij is de brede Calvariostraat met zijn afvoerputten en zijn verbodsborden en alle onzichtbare ratten onder het wegdek en alle onzichtbare engelen net om de hoek, ja, redding is altijd nabij en altijd te ver maar maar maar als je altijd blijft lopen en hopen kom je misschien iets dichterbij onze vader die in de hemelen zijt …
≈ ≠ ≈ ≠ ≈ ≠ ≈ ≠ ≈
Bijna alle mensen op de poster zijn wit: vijf van de zes, met als enige uitzondering de donkere man aan het uiteinde van de tafel, ingekaderd geflankeerd belegerd door witte collega’s zo aantrekkelijk als acteurs in een pornofilm: hypergezond en hartstikke levenloos. Hij draagt een blauw overhemd, opgerolde mouwen, breeduit grijnzend naar de camera … Rokend voor de etalage die haar tot stilstand heeft gedwongen stelt Sianne zich voor dat de man een beige broek draagt, geen idee waarom, of toch: bij die kleur lichtblauw hoort nou eenmaal een bepaald soort beige. Instapschoenen. De andere modellen op de grote poster in de fel verlichte etalage van de winkel- of kantoorruimte zijn niet zomaar kipfilet-kaukasisch, nee, ze zijn bizar wit, bleek eigenlijk, koffiemelk melkpoeder intensive care, alsof, denkt Sianne, alsof ze nadrukkelijk op hun stuitende ariërheid zijn geselecteerd om visueel zo veel mogelijk te compenseren voor de zwarte man die hun beeld is binnengedrongen. Niemand hoeft zich bedreigd te voelen! Ja, diversiteit is een feit, maar we hebben het nog onder controle. De pasteltinterige polo’s maken het nog veel erger. Iedereen glimlacht fel ivoor en het ongemak spat er hard vanaf.
Sianne veegt zweetdruppels van haar voorhoofd, een gordijn van zweet, maar ook haar handen en onderarmen zijn bezweet en het helpt nauwelijks, alsof je je probeert af te drogen met een veel te zachte hotelhanddoek. De woestijn is naar de stad opgetrokken, ze ruikt kokende pek en drooggevallen riolen. De straten zijn aan het smelten, het weinige gras tussen de tegels en in de middenbermen is geel is dor is dood.
De trefwoorden die fel boven de posterhoofden zweven zijn zo generisch en zinloos dat Sianne niet eens kan uitvogelen wat hier precies wordt aangekondigd of geadverteerd. Wat heeft efficiency met impact te maken? En hoe zijn die dan weer verbonden met outsourcing? Koeterwaals. Nee, de toekomst is Engels: caterwaulish. Met haar duim en wijsvinger schiet ze de bijna opgerookte peuk tegen de ruit. Hij stuitert een meter terug, rolt over de stoep en komt tot stilstand tegen een gedeukte lantaarnpaal, waar hij een miniatuurbosbrand veroorzaakt in het kreupelhout van onkruid rond de voet van de lichtmast, kringelende rooksignalen proberen de volgende lantaarnpaal te waarschuwen maar worden nog voor ze afgelezen kunnen worden gedoofd door een hond die zich keurig aan het territoriumdecorum houdt.
Sianne heeft deze keten van gebeurtenissen niet gevolgd, staart nog steeds naar de etalage, het flagrante commerciële neo-racisme. Hier moet ingegrepen worden, en als zij niks doet, wie dan wel? We hebben een lichtje nodig om de nachtmerrie bij te schijnen.
Ze trekt haar blik weg van de aanstootgevendheid, zet een paar stappen over de buitensporig brede stoep – het stinkt naar brand, naar verderf, of verandering – en kijkt in de goot langs de hete asfaltdrukte. Zoals overal in de stad liggen er meerdere mooie straatstenen in de goot, grijze of zachtgele stenen zo rechthoekig als je maar wensen kan, met fijne scherpe randen. Aan iedere steen is met een dik elastiek een papiertje bevestigd, en op ieder papiertje staan zwarte drukletterwoorden. Proteststenen worden ze wel genoemd, of klabakklinkers, Ammunitie voor de Armen, en ze groeien helemaal vanzelf in de voegen en naden van de stad, langs de randen en de grenzen en in verlaten kelders en op vergeten bouwplaatsen. Sianne pakt de stenen één voor één op om ze goed te kunnen lezen.
HAAT LEIDT TOT HAAT. Prima boodschap, topboodschap, niks meer aan doen, maar niet bijzonder geschikt voor haar huidige noden.
REVOLUTIE!!!! Die vier uitroeptekens vindt ze wat veel, maar verder is dit een baksteen waar ze wel iets mee kan. Ze aarzelt even, de steen valt van de ene hand in de andere en weer terug als een gevaarlijk idee waar niemand verantwoordelijkheid voor wil nemen, en uiteindelijk besluit ze ‘m voor een andere keer te bewaren. Ze rommelt in haar vuilniszak om ruimte te maken tussen lege plastic flessen, theedoeken met gaten erin en een beschimmeld exemplaar van Deel II van De verzamelde werken van Pierre Menard.
BEKEER U! Ze laat de steen direct vallen alsof ‘ie nog heet is van de oven.
EEN BERG DIE JE NIET BEKLIMT IS OOK MAAR EEN LANDSCHAP. Ze moet lachen en legt de steen weer terug.
WE HOUDEN JE IN DE GATEN… Een klassieker, kan in veel verschillende omstandigheden van pas komen, maar ze zoekt nu toch iets … iets … pregnanters.
MIJN MOEDER IS BEDEKT MET HORLOGES. Waar slaat dat op? Klinkt als een roep om hulp.
WRAAK! Non, merci.
SHAMPOO! Wat?
TWEE MILJOEN, MORGENAVOND. Die pakt ze niet eens op, iedereen weet dat die stenen ongeluk brengen.
Een paar boodschappen zijn in het cyrillisch geschreven, een briefje of twee in het Koreaans en eentje in een alfabet dat op koptisch lijkt. Op een van de briefjes staat een afbeelding van een wolf of vos met vleugels. Wat de fuck? Een paar vergeelde berichten laken reeds vergeten politici. Andere zijn onleesbaar geworden.
Sianne ziet zich uiteindelijk genoodzaakt eentje te kiezen die ze wel vaker gebruikt, niet een enorm gangbare tekst maar zeker ook niet zeldzaam: DE TOEKOMST IS NU. Dat klinkt als een anglicisme, maar dat geeft alleen maar aan dat de toekomst inderdaad gearriveerd is, en de eigenaars van deze schofferende etalage mogen er wel eens op gewezen worden dat er in deze toekomst geen plaats is voor hun weinig subtiele zakenfascisme. Ze weegt de steen in haar hand en probeert in te schatten of de ruit van drie- of vierdubbel glas gemaakt is, tot ze zich realiseert dat dit niet uitmaakt: de gerechtigheid staat immers aan haar kant.
De baksteen gewelft zich in een uitgerekt geometrisch moment over de stoep en penetreert het raam, bliksembreuken schieten insectig over het oppervlak en … de steen blijft steken. Shit, het gerechtigheidsveld is hier bijzonder zwak. Met een andere steen als hamer probeert Sianne haar boodschap door de gevel te timmeren, maar het mag niet baten: haar tekst zit vast in de ruit en de etalage weigert uiteen te spatten. Ach, wat maak het ook uit, ze heeft haar steentje bijgedragen. Ha, steentje … Tevreden over haar daadkracht en in gedachten alweer met iets anders bezig pakt ze haar tas en struint er vandoor in de hitte. We zien haar lopen, ze kijkt niet om. De straat is zonnig en breed en stoffig en verlaten, zo stil als een gedicht van O’Hara of een schilderij van Carel Willink, waar tussen de ruïne van een Romeinse tempel zebra’s grazen en wie weet waar ze aan denken.
De camera draait terug naar de ruit. Als je recht voor het pand staat en je niet beweegt, vormen de bevroren geweldsdaad en de reclameposter die erachter hangt één enkel beeld: rond een grote tafel zitten vijf haast stuitend witte kantoormedewerkers geniepig te lachen om een zwarte collega die het in zijn hoofd heeft gehaald bij de vergadering aan te schuiven. Met dat waanidee hebben ze snel korte metten gemaakt: ze hebben zijn hoofd ingeslagen met een baksteen die in zijn schedel is blijven steken. Van zijn vriendelijke grijns is niks meer te zien. De slogan van deze campagne is blijkbaar EFFICIENCY. DE TOEKOMST IS NU. Vreemd, heel vreemd. Wat zouden ze hier verkopen?
≈ ≠ ≈ ≠ ≈ ≠ ≈ ≠ ≈
Een oude man aan de bar, de enige klant in deze woensdagmiddagkroeg, stoffige wachtkamer voor het paradijs of eeuwige verdoemenis, kijkt ineens op uit zijn moerasland. Zijn kin schiet omhoog alsof hij zich iets herinnert, de naam van zijn dochter of het gasfornuis dat nog aanstaat, knarst zijn tanden en gaat rechtop zitten, trekt zijn schouders springveer slachtlam naar beneden, let op je houding of je nekwervels zullen vergroeien, en hij vergeet alweer wat er te herinneren viel of realiseert zich dat het herinneren niks oplost, kijkt boos en treurig, een Tasmaanse tijger in een zwart-witte dierentuin uit 1935. Dan loopt er iets in hem over, een emmer of een uiterwaarde, er heeft de hele dag iets gedrupt, iets venijnigs zoals spijt of eenzaamheid of woede, ja, onvermogen of onrechtvaardigheid heeft wekenlang gedrup-drup-drupt tot de dijk doorbreekt en dan loopt het binnenland vol frustratie en hier moet geweld aan te pas komen, iemand moet boeten lijden bloeden janken. Hij balt graafmachine tempelruïne een vuist en slaat zichzelf hard in zijn gezicht, recht tegen zijn jukbeen. Dan ramt hij tegen de bar zodat de bovenste kootjes van de vuist de scherpe rand van het blad raken, de hoek die het meeste pijn doet, rode brandstreep over zijn vingers, en tenslotte slaat hij zichzelf hard net boven zijn slaap. Het rinkelt herfstwind Toengoeska in zijn schedel, de pijn werkt en onderdrukt even alle gedachten en alle onmacht: hij heeft iets gedaan, hij heeft ingegrepen.
Wow, wow, Lars! roept de barman, Lars, hou op! De hand van de oude man tilt zichzelf alweer op hijskraan ochtendbloem, maar voor hij zichzelf nog een keer kan slaan heeft de barman de vuist te pakken, Lars’ andere hand wordt even wakker uit zijn sluimer, overweegt zich ook te ballen om de situatie door een tangbeweging te escaleren maar kan uiteindelijk de energie niet opbrengen, legt zich weer slapend op de planken, lekker warm, lekker zacht, lekker afzijdig. De barman dwingt de vuist open, vinger voor vinger de berenklem, en duwt er een glas jenever in. Lars kijkt alsof hij een pistool aangereikt heeft gekregen en dan valt de frustratie van zijn gezicht, de frustratie fladdert losjes naar de vloer en begint direct langzaam rupsend aan de tocht over het hout, langs de barkruk omhoog naar het lijf om zich weer op de schedel te nestelen, we hebben tien minuten, misschien een kwartier voor het onvermogen weer zal overweldigen. Maar de jenever helpt, Lars neemt een kleine slok, nog een slokje, leunt zijn ellebogen weer op de bar en zit stil, zachtjes drinkend bewondert hij de skyline van flessen, zegt niks en denkt John Cage’s 4’33” helemaal nergens aan. De barman kijkt op zijn horloge, hoofdrekent even en haalt alvast een nieuwe fles uit een kast. Hij pakt zijn krant van de grond, wrijft de kreukels glad en leest verder. De minuten en dagen vouwen zichzelf weg, druppen oh-zo-langzaam door de naden en de voegen, drup-drup-drup.
≈ ≠ ≈ ≠ ≈ ≠ ≈ ≠ ≈
Christiaans aanbevelingen
Culturele uitingen waar ik op het moment door gefascineerd ben óf die ik al jarenlang geweldig vind.
From things about to disappear, I turn away in time. To watch them out of sight, no, I cannot do it, schreef Samuel Becket.1 Verdwijnen, vertrekken of vervagen kunnen met tragiek beladen zijn en soms wenden we ons af om het precieze moment van het vervliegen niet mee te hoeven maken. Maar de granieten kraakhelderheid van het universum is dat de dingen verdwijnen, of je nu kijkt of niet. En de enige manier om alles aan de vergetelheid te ontworstelen – het enige middel om de entropie terug te draaien – is kunst. Alan Moore: That’s what art’s for. It rescues everything from time.2
Videokunst maken over verdwijnerij is pregnant of ironisch of allebei, want niet alleen moet je de hele video doorzitten en je dus onderwerpen aan het verstrijken van de tijd volgens de dictaten van de opname, ook is er na de afspeeltijd niks over, er is geen ander object dan het bewegende beeld, en wat is er over als het beeld gestopt is te bewegen? Het werk No Show van de Rotterdamse videokunstenaar Melvin Moti is dan ook niet zomaar te zien wanneer je wil: je moet wachten tot het in een museum tentoongesteld wordt om de vierentwintig surreële en meditatieve minuten mee te kunnen maken. Vierentwintig verdwijnende minuten in een verdwijnmedium over de korte herleving van het verdwenene.
Moti’s film is gebaseerd op een vervreemdende Russische middag in 1943, op een gebeurtenis die zo uit een bundel van Zamjatin of Abram Terts zou kunnen komen, of juist niet-Russisch, een verhaal van Bolaño of misschien zoals Sebald schrijft over het Brusselse Paleis van Justitie, ja, Tokarczuk zou er ook mee uit de voeten kunnen… Vlak voor Beleg van Leningrad (1941-1944) werd de hele collectie van de magistrale Hermitage verhuisd naar opslagplekken in de Oeral. En terwijl de Duitse troepen de stad probeerden te veroveren, en terwijl honderdduizenden soldaten en burgers om het leven kwamen door een overschot aan kogels en vorst of een tekort aan eten, en terwijl de negen overgebleven wetenschappers van ’s werelds eerste zadenbank – het Bureau voor Toegepaste Botanie – allen besloten een hongerdood te sterven en zichzelf niet te voeden met de voorraden van het instituut, omdat de zaden na de oorlog gebruikt moesten worden om de braakliggende velden van Europa in te zaaien—Terwijl de wereld verging hingen in de Hermitage alleen maar lege lijsten, stonden er beeldloze sokkels in galmende zalen. En er dwaalde een enkele suppoost rond, te oud om te vechten of barricades te bouwen, een enkele suppoost die niks meer te doen had in het museum maar ook thuis niks om handen had. En op een middag in 1943, valt te lezen in de dagboeken en brieven van meerdere aanwezigen, nodigde die suppoost een groepje soldaten die buiten zandzakken aan het vullen waren uit, en gaf hen een rondleiding door het lege-huls-museum, waarbij hij uit zijn voortreffelijke geheugen alle kunstwerken beschreef alsof ze er nog waren. Zie je, gebaart hij naar een middeleeuwse icoon, Zie je hoe de lichtinval van buiten het werk lijkt te komen? … Hij priemt met een uitgehongerde vinger naar een achttiende-eeuws portret, Let vooral op de craquelé in het gezicht… Zo wandelen de suppoost en de Sovjetsoldaten door de uitgestrekte Hermitage, zaal na lege zaal, theatrale trappen op en grandioze gangen door, en samen herinneren en verbeelden ze zich de verdwenen meesterwerken.
Moti’s No Show draait om deze kunstmiddag in een belaagde stad, maar vertelt niet het hele verhaal—de context is dus onontbeerlijk. We volgen geen camera en acteurs door nagebouwde zalen (wie de Hermitage op film wil meemaken: doe jezelf een plezier en kijk Russian Ark (2002)), nee, we zien alleen maar de hoek van een hoge kamer of zaal, drie hoge ramen, een stuk parket en een stuk plafond, wat bomen door de vensters—museum of dansschool of leegstaande villa of een sanatorium na de avondmaaltijd. Tijdens de vierentwintig minuten van de film beweegt de camera niet, niemand komt in beeld, niks verandert, behalve, ja, behalve dat álles verandert: de zon gaat onder en het wordt steeds donkerder in de zaal, zelfs de ramen zijn op een gegeven moment nauwelijks meer te zien, het scherm gaat bijna op zwart, dus de tijd verstrijkt de planeet draait het verleden verdwijnt terwijl de toekomst komt aangehuppeld álles verandert.
En over de film hoor je een diepe, wat krakerige stem van een oudere man die geduldig en gepassioneerd vertelt over schilderij na schilderij. Hij spreekt Russisch, je zal het met de ondertiteling moeten doen, zoals je het ook met de stem en het haast stille beeld zal moeten doen: je hebt niet eens lege lijsten om naar te kijken. Nu, ja, nu bestaat het museum alleen in jouw verbeelding. Afwezigheid als de meest indringende aanwezigheid.
(Exemplaren van No Show bevinden zich in de vaste collectie van diverse musea, waaronder het Centre Pompidou in Parijs, het Stedelijk Museum in Amsterdam en de Neue Nationalgalerie in Berlijn. Voor zover ik kan zien ligt het werk bij alle musea op het moment in het depot.)
Bedankt voor het lezen! De volgende EKRITUUR verschijnt op 21 juni en de vorige edities zijn te lezen in het Archief.
Samuel Beckett. Molloy (Londen: John Calder, 1976 [1959]). p. 12
Alan Moore. Jerusalem (New York, Liveright Publishing, 2016). p. 1259