• Een metro die bij je om de hoek stopt
De 4e editie van de EKRITUUR-nieuwsbrief: tussen grotesk en subliem
Welkom, trouwe lezers en nieuwe inschrijvers, bij de vierde editie van EKRITUUR—een experiment in schrijven en lezen! Ik kom er goed in wat betreft planning & productie—ik hoef niet op vrijdagochtend te haasten om dingen af te krijgen, waar ik aardig fier op ben. En ik heb er verrassend veel lol in om de culturele aanbevelingen te schrijven: ik heb zelden zo’n mix van recensie en observatie geschreven, en al helemaal niet over muziek of film. Een mooie oefening, dus, en een kans om enthousiasme met analyse te combineren.
In de EKRITUUR van vandaag vind je weer drie zulke aanbevelingen: een geniaal boek, een fascinerende Ierse podcast en een film die ik bijna net zo vaak heb gezien als The Matrix. De fictiebijdrage is een kort verhaal over kroegontmoetingen, kortstondige lijfelijke belevenissen, en het gevoel dat ergens tussen “grotesk” en “subliem” ligt.
Publicatienieuws
Tijdschrift Sintel is een blad voor langere korte verhalen: het is het enige tijdschrift dat ik ken dat een minimum aantal woorden voor inzendingen voorschrijft. In hun nieuwe nummer staat een forse tekst van mij (ca. 4600 woorden), met de best briljante titel “Het dwazenparadijs heeft ruime openingstijden.” Ik ben erg blij met de publicatie omdat ik zo blij ben met dat verhaal. Het is chaotisch, diepgravend, afwisselend, uitdagend én – hopelijk – absorberend. Mijn doel is je langzaam mee te slepen in een nacht van vriendschap, drank, melancholie en kunst, én de vertelling steeds vreemder te maken zonder dat de lezer zich weggeduwd voelt: het verhaal steekt een hand naar je uit: Kom mee, we gaan iets beleven. Het is een tekst om je in onder te dompelen. Sintel #8 is hier te bestellen.
Ik ben preuts én ik vind het interessant om over seks te praten. Heb jij—
Hoe verneuk ik jou? Leg uit, wat doe ik jou dan aan?
—en dat je dan wel stijf wordt maar niet kunt klaarkomen. Of—
We gaan gewoon—
Het is met de klok mee, anders verlieze—
Die kerel komt hier elke avond, rookt een dikke sigaar en drinkt twee bier.
Elke avond?
En dan gaat hij weer naar huis.
Er zijn niet genoeg kroegen zoals dit.
Ik deel toch eerlijk, wat kan ik eraan doen als jij steeds slechte kaarten hebt?
Toen ze hem vonden hadden de ratten zijn ogen opgevreten.
Wil jij nog iets?
Dat laat ik aan jou—
Als Tyro binnenzwiept, zwiept met de gratie van een sneeuwuil of een camerabeweging van Sorrentino, valt niet de hele kroeg stil, maar er zijn wel twee of drie tafels even mondgesnoerd. Ze herkennen haar uit deze club of die club, of ze zijn verbaasd gepauzeerd betoverd door haar lange verschijning in hoge laarzen, de leren jas als een Matrixvleermuis om haar schouders gedrapeerd. We praten over haar muziek en de lange nachten. Kan ze ons op de gastenlijst zetten? Natuurlijk, maar komen we dan ook? Absoluut, staat buiten kijf. Wanneer draait ze? Morgen. Yes, dan gaan we morgen.
Al zo lang ik Tyro ken is haar look die van een lijk dat uit de rivier is gevist, maar een prachtig lijk, buitenwerelds en op een paar meter afstand van de slaapverwekkendheden van het leven, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik hou van mensen met een specifieke esthetiek, mensen die iets besluiten en dan naar dat besluit leven. Ik ben op Tyro gesteld zoals je gesteld bent op een metro die bij je om de hoek stopt, ook al heeft de metro daar uiteindelijk maar weinig te zoeken. En de metro weet niet dat jij bestaat, niet echt, maar je bent een tijdje samen onderweg.
Ik ben een naïef mens: ik dacht dat de gastenlijst betekende dat je niet in de rij hoeft te staan, maar blijkbaar is je enige voordeel dat je in een kórtere rij mag staan. Er spelen hier meerdere dj’s en de gastenlijst is vast zo lang als het menu in Walhalla. Valt mee, maak me veel te druk, duurt uiteindelijk maar een kwartiertje en dan zijn we binnen. Bij de bar valt Pepe me in de armen. Zeker heb ik nog sigaretten, hier, neem er twee. Nee, dankje, een is genoeg, bietsen is een goede ijsbreker, en weg is ‘ie, verdwijnt in het gedrang, een nachtlampje op een zomerstrand.
De muziek brandt, limoenzuur in je verste wond. Skeletten krabben langs de muren omhoog en ik dans een tijdje met Simon en Bracca en de twee Lisa’s. Dan dans ik een tijdje alleen of met onbekenden die even mijn beste vrienden zijn. Heilige communie, ik ben niet katholiek opgevoed maar ik ken het belang van rituelen: we hebben rituelen zodat we kunnen verdwijnen. Iedereen draagt zwart, iedereen is hier voor de muziek of voor seks—om te verdwijnen. Zeno scheidt de danszee als een dronken Mozes en omhelst me, het is direct duidelijk dat zijn brein gepocheerd in zijn schedel drijft. Wanneer speelt Tyro? Haar set begint om drie uur. Bijna dus. Is het al zo laat? Bijna, dus—
Na Tyro’s set drinken we backstage een paar biertjes en dan help ik haar de apparatuur naar huis te brengen, een appartementje met hoge plafonds ingericht volgens de heersende immigrantenstijl: matras op een houten pallet, van de straat geredde bank, een vintage ladekast van een rommelmarkt en een Iggy Pop-poster zonder lijst. Én een muziekinstallatie duurder dan mijn huur. Op de grond staan zes, zeven kratten met platen waar ze doorheen bladert alsof ze ze nog nooit gezien heeft, Deze is gaaf! Dit is een klassieker! Holy shit, kijk deze, deze is heel zeldzaam, honderd van gemaakt ofzo. We luisteren zachtjes naar Jason Molina, Wait behind, wait behind, en dan naar Mazzy Star en we roken hasj terwijl we op de vloer liggen en we drinken warme rosé en dan trekt ze haar kleren uit en vraagt of ik ook wil douchen en een uur later staan we naakt op het balkon te roken, de zon is al tijden op, haar lange zwarte haar plakt op haar witte rug en ik heb nog nooit ergens spijt van gehad. Ze draait Bon Iver en Young Magic en dan Daniel Johnston. Van dit nummer moet ik altijd huilen. Omdat het over “true love” gaat? Nee, lul, ze gooit een mandarijn tegen mijn hoofd, Vanwege zijn stem, de simpele akkoorden, het aritmische ritme. De fucking eenzaamheid druipt er vanaf. Dat is het enige waar ik van moet huilen. Ooit? Ja, eenzaamheid … Eenzaamheid is de enige waarachtige emotie. Ze zegt het in het Engels, we spreken elkaars taal niet. Loneliness is the only true emotion. Wie zei dat? Het klinkt bekend. Jij schreef dat toch? Oh fuck, ja, ik heb de Engelse vertaling van m’n roman nog niet gelezen. Vond ik een mooie zin. Ben er zelf ook best blij—
En soms, zegt ze vijf minuten of drie kwartier later, op de achtergrond speelt zachtjes het Keulse pianoconcert van Keith Jarrett, Soms ervaar je dingen die je juist niet aan het denken zetten maar die gedachten in je hoofd veroorzaken: jij denkt ze niet, zij denken jou. Inzichten of misschien opzetjes naar inzichten die als holografische projecties in je brein verschijnen.
Als je high bent, bedoel je?
Nee, nee nee nee, als je met koorts op de bank ligt of als je een verhaal van Denis Johnson leest of een gedicht van Celan, of als je in een museum in Madrid naar Zurbaráns Agnus Dei staat te kijken, of als je op een late middag met de zon in je rug alleen onderweg bent in de auto … Kleine momenten waarin het denken beperkt wordt en vriendelijk aan de hand wordt genomen door iets dat intenser is dan jij: griep en taal en schilderkunst en de reis, ach, wat probeer ik te zeggen? Misschien is het een soort esthetisch-intellectueel spiritualisme.
Een intens verbondenheidsgevoel voor atheïsten?
Ja. Een overrompeling. Een bepaald soort ontzag en overgave die ineens tot inzicht leiden, je ineens iets doen beseffen dat niks met dat specifieke moment te maken heeft en alles met menselijkheid en eeuwigheid. Meestal is mijn aandacht te verbrokkeld, mijn grip te los, en ik word naar de rand van het inzicht geleid, maar als ik mijn arm uitstrek en grijp, grijp ik in de leegte. Ik voel dat ik me bijna iets kan realiseren, iets belangrijks, maar het is nét te ver weg en ik ben nét niet ver genoeg, mijn vingertoppen kietelen er langs maar het inzicht, datgene dat ik over de mensheid of mezelf kan leren, een universele kennis die groter is dan mijn zorgen en mijn ambities, dat blijft steeds net buiten bereik.
Kunnen we dat het sublieme noemen?
Wat ligt er tussen het sublieme en het groteske?
De mens? Verstild hangend in een ruimteloze uitgestrektheid en een duurloze tijd?
Het voelt groot genoeg om grotesk te zijn, intiem genoeg om subliem genoemd te worden. Hoe beschrijf je dat? Die momenten van inzicht en zelfoverstijging en plotselinge vertigo?
Niet spiritueel, nee, dit klinkt betrokkener dan dat.
Betrokkener?
Spiritualiteit is zo vaak het einde van het denken. Dit klinkt als het begin van het denken. Dit laat je niet zo snel los.
Nee, dat klopt. Er moet een term voor zijn, een mooie filosofische term zoals etiologie of aleatorisch of epistemologie.
Fractaaldenken: de mentale tocht die je aflegt heeft uiteindelijk, in kleinere vorm, dezelfde omtrek als hetgeen waar je over nadenkt.
Dat is heel poëtisch.
Het is allemaal poëzie.
We vrijen opnieuw, dit keer langzaam, twee lichamen zonder haast en zonder spijt. Dan zet ze haar beamer klaar en ik trek de gordijnen dicht en we kijken À bout de souffle, zij in joggingpak, ik in haar badjas. Ergens in de middag loop ik naar de metro, die mij veilig en misschien een beetje onverschillig weer naar huis brengt.
Christiaans aanbevelingen
Culturele uitingen waar ik op het moment door gefascineerd ben óf die ik al jarenlang geweldig vind.
Moet je Vonnegut serieus nemen? Misschien soms. Ach, misschien altijd wel, want ook zijn grappigste momenten zijn doorwasemd van verrassend inzicht. De vreemde roman Timequake is zijn beste boek, al is Slaugherhouse-Five (1969) zijn bekendste. Timequake is een tekst die bijtend uithaalt naar menselijke domheid en wreedheid, en daarnaast überscherpe observaties combineert met een haast alomvattende empathie. Het boek is onmogelijk samen te vatten. Een poging: door een onbekende oorzaak draait de tijd ineens tien jaar terug, en het hele decennium herhaalt zich precies zoals de eerste keer. De vrijwillig dakloze auteur Kilgore Trout schrijft vreemde verhalen en gooit ze na het afronden direct weg. Als enige ter wereld heeft Kilgrore door dat het decennium zich aan het herhalen is, en hij reflecteert met verbazing en humor op de geschiedenis en analyseert de gedragingen en het lot der mensheid: Extenuating circumstances to be mentioned on Judgement Day: We never asked to be born in the first place. (‘Verzachtende omstandigheden om op de Dag des Oordeels ter sprake te brengen: we hebben er nooit om gevraagd geboren te worden.’) En ondertussen is er ook een rol weggelegd voor Vonnegut zelf, die vertelt over zijn poging een boek te schrijven met de titel Timequake, maar hij komt er niet uit. Terwijl hij draalt en uitstelt, buigt de verteller-schrijver zich over de vraag waarom we kunst maken, waarom schrijven en lezen er toe doen. En ik denk met enige regelmaat aan hoe hij die vraag uiteindelijk beantwoordt:
Here’s my answer: many people need desperately to receive this message: “I feel and think much as you do, care about many of the things you care about, although most people don’t care about them. You are not alone.”
Naast alle andere redenen waarom fictie belangrijk is – het verrijkt, verwart, maakt het verleden interessanter, het heden begrijpelijker, de toekomst spannender, enz. – is dát een van de cruciale effecten of onderdelen van fictie in al haar vormen: het laat mensen zien dat ze niet de enige zijn die zó denken, of dát moeilijk vinden, of díe dingen nooit begrijpen, of zúlke zaken interessant vinden terwijl niemand het lijkt te boeien. Fictie laat je weten dat je niet de enige bent die knettergek is.
Kraak je knikkerknokkels, jullie verrukkelijke valsemunters. Dat is een intro die recht uit een van de beste podcasts ter wereld zou kunnen komen: de Engelstalige Blindboy Podcast van de Ierse maker, muzikant, comedian en schrijver die werkt onder het pseudoniem Blindboy Boatclub. Deze wekelijkse podcast in charmant Limerick-accent begint altijd met een korte begroeting waarin je het vleugje Dada in Blindboys kunstbenadering kunt bespeuren: Crinkle the bishop’s Rizzla, you spindly Vincents, of: Run to the mountains, you crumbly blunt ones, of: Rub custard on the Doomsday husband, you Ulster goblins. Maar dit is geen dadaïstische podcast in de omschoffelende, hyperabsurdistische zin die je waarschijnlijk met die kunststroming associeert. Wat Dada en Blindboy verbindt is een taalkunstige virtuositeit, een nieuwsgierige maatschappijkritiek en een associatief vermogen waarin deodorant, cornflakes en giftige slangen even interessant zijn en evenveel aandacht verdienen als middeleeuwse manuscripten en communistische ideologie. Het is een verwerpen van canonieke, “goedgekeurde” kunst en Goede Smaak-ideeën om alles opnieuw te bekijken en – vooral – talloze schijnbaar niet-verwante dingen met elkaar te verbinden. Niet om ingewikkelde dingen te verwerpen, maar om het dominante culturele narratief weg te schuiven en zelf te kijken waarom ingewikkelde dingen belangrijk zijn—als je kunt zien wat de Eiffeltoren, Einstein, fabrieksarbeiders en kubistische schilderkunst met elkaar te maken hebben, worden al die dingen interessanter. Er zit dus ook een vleugje postmodernisme in Blindboys podcast, ondanks dat hij nogal op het postmodernisme kan afgeven. Maar toch is zijn cultuurkritiek een benadering waarin niet alles van dezelfde kwaliteit is of waarin het onmogelijk is om een waardeoordeel te vellen (dat is een misvatting over het postmodernisme), maar waarin wel alles het waard is serieus bekeken te worden, omdat het deel is van de menselijke productie op deze planeet.
Blindboys podcasts voelen soms een beetje warrig, en je verwacht dat hij na een mijmering over gefrituurde kip ineens over het Echte Onderwerp zal beginnen. Maar de overgang is naadloos: associatief doch logisch (als links op een Wikipedia-pagina) leidt hij je van kip naar oud-Ierse spelletjes naar koloniale repressie naar toerisme naar arbeidersbeweging en naar de plaag van het neoliberale laatkapitalisme terug naar kip. De onderwerpen gaan alle kanten uit, en Blindboy praat – in zijn zachte stem met prachtig ritme – even makkelijk over heavy metal als over mentale gezondheid als over de fragiele constructie van mannelijkheid in de jaren negentig, en hij bekijkt alles van allerlei verschillende kanten. Je leert altijd iets met deze podcast, en je wordt er vooral zo fucking nieuwsgierig van—en zachter, dat is het meest verrassende: de Blindboy Podcast maakt je milder, begripvoller, misschien zelfs geduldiger. Je wordt bozer op onnadenkendheid en sociale systemen die ons in bepaalde gedragingen gevangen houden, maar je hebt veel meer ruimte en empathie voor onvermogen—dat van jezelf en dat van anderen.
Lievelingsfilms zijn een heerlijk onderwerp. Je kunt een hele hoop leren over mensen die over hun favoriete films praten—films, altijd in het meervoud, één absolute favoriet is waanzin: de wereld is te complex, kunst te veelzijdig en het leven te fascinerend om je in een enkel, niet-te-overtreffen werk vast te bijten. En, nog belangrijker: kunst is geen wedstrijd. Prijzen en lauwerkransen zijn belangrijk om buitengewone kwaliteit onder de aandacht te brengen, maar de winnaar is niet per se beter dan de zilveren medaille, en ontelbare geniale werken zijn nooit genomineerd voor welke uitreiking dan ook. Niemand staat bovenaan, zelfs niet in persoonlijke lijstjes. Kunst is geen wedstrijd.
Voor mij is een favoriete film, dat wil zeggen eentje die ergens in mijn top vijf of top tien zweeft, een film die je constant opnieuw kunt kijken— nadrukkelijk niet omdat hij elke keer weer zo goed is als je dacht (wat al bijzonder is), maar omdat hij elke keer juist ánders is dan je dacht, béter dan je je herinnerde. Stalker van Andrei Tarkovski is zo’n elke-keer-beter-film waar ik voorlopig nog niet over kan schrijven—voor mijn obsessie met dat meesterwerk zal ik minstens een paar duizend woorden nodig hebben. Of neem Der Himmel über Berlin, waar ik in Ekrituur #1 over schreef: mijn beste ervaring met die film is tot nu toe altijd mijn meest recente ervaring met die film (vorige zomer, een beetje high met een goede vriend in de openlucht in Kreuzberg).
The Royal Tenenbaums van Wes Anderson is ook een film die maar blijft geven. Voor een groot deel komt dit door de meervoudige perspectieven in dit quirky, hypergestileerde familiedrama: iedere keer als je de film opzet kun je besluiten alle gebeurtenissen in het verhaal vanuit een ander personage te beschouwen, zelfs als dat personage in een hoop scènes geen rol heeft—er vormen zich relaties, dwarsverbanden, trauma’s, verzwegen liefdes en thema’s die je anders niet zou zien. Het werk krijgt een heel andere lading, een andere betekenis, afhankelijk van wie jij kiest te volgen. Het verhaal in een notendop: de onttroonde patriarch Royal Tenenbaum is blut en fingeert een terminale ziekte om van zijn ontzettend disfunctionele gezin onderdak af te persen. Zijn extreem getalenteerde en volledig uitgebrande volwassen kinderen drijven allemaal naar hem toe, uit behoefte, pijn, afkeer, wrok—al het weggestopte familieleed komt naar de oppervlakte. Het is een drama en een komedie, een intens menselijke verkenning van relaties én een potsierlijk tableau van overdreven persoonlijkheden. Velen vinden Andersons stijl te kunstmatig, te verstijfd of kil, pseudo-speels of faux-grappig. En het is inderdaad een bijzondere stijl, eentje van overdreven symmetrie, afstandelijke voice-overs en een dialoogcadans die niet realistisch overkomt. Maar vergeet niet dat álle cinema, alle kunst kunstmatig is. Ook zogenaamd realistische verbeeldingen van relaties en gebeurtenissen zijn een kermis van stilistische keuzes en beperkingen. Ik denk vaak aan een uitspraak van de Amerikaanse filosofe en criticus Susan Sontag, die schreef: Style is the principle of decision in a work of art. Decision: beslissing. Hoe echt of dicht op de huid een kunstwerk ook voelt, elk onderdeel is een resultaat van beslissingen door de kunstenaar. Andersons werk is theatraal (niet “melodramatisch,” maar “als een toneelstuk”), zijn films zijn literair, prachtig en bewust: ze zien er zo uit omdat de maker dat wil, niet omdat hij iets probeert te verbloemen. Hoe kunstmatiger iets eruit ziet, des te beter kunnen we zien wat er echt gebeurt.