• Een fenomenologie van xtc & neon
De 20e editie van EKRITUUR: laat het feest losbarsten, en mijn favoriete leeservaringen van 2024
Welkom, vrolijke vossen & dansende dassen, bij de laatste EKRITUUR van dit jaar. En wat een jaar is het geweest! Er is genoeg om over te treuren, de wereld is een vreemd horrorcircus, maar als ik naar mijn eigen vierkante meter kijk – de ruimte waar ik denk nog enige positieve invloed op uit te kunnen oefenen – dan ben ik erg blij en dankbaar. Meerdere publicaties, ik heb workshops gegeven en ben deel geworden van een tijdschriftredactie, er was een relatief kleine maar voor mij ingrijpende operatie, én ik ben eindelijk weer gaan dansen. Een vreemd statement, wellicht, maar na jaren inactiviteit bezoek ik dankzij aanmoediging van een vriendin nu regelmatig de fameuze technoclubs van Berlijn—en wat heb ik het gemist. Op je 37e weer een “club kid” worden: het kan, mensen, álles kan. Omdat het een feestmaand is vertelt het verhaal in deze EKRITUUR over een van die dansnachten. Ik heb wat zaken opgesmukt en andere verduisterd, bien sur, maar het zal je verbazen hoe weinig er uiteindelijk verzonnen is.
De tekst volgt stilistisch een patroon waar ik mee experimenteer, en waar ik de juiste beschrijving voor vond toen ik schreef over Richard Brautigan: benader alledaagse dingen vervreemdend en bevreemdende dingen heel droog. In het begin van de tekst zit een groep vrienden in een auto en gebeurt er niks opzienbarends—dit deel wordt droomachtig beschreven, met visioenen en verbeeldingen en vreemde gedachtesprongen. Daarna betreden we het wonderland van een labyrintische club, en de vertelvorm wordt meer staccato, opsommend, belevend.
Deze EKRITUUR wordt afgesloten met een kort lijstje van de beste boeken dit ik dit jaar gelezen heb.
Dan nog wat literair tijdschrift-nieuws: deze maand verscheen het nieuwe nummer van het Vlaamse blad Kluger Hans, waarbij ik in de redactie zit. We verschijnen twee keer per jaar en werken altijd met een specifiek thema. Dit keer was het thema “Confabulatie”. Wie confabuleert herinnert zich dingen die niet (of niet zo) gebeurd zijn als ze denken. Maar hoe krijgt de werkelijkheid vorm, wie bepaalt wat een herinnering echt maakt? Het is een heel sterke editie geworden, met een paar van mijn favoriete inzendingen ooit, en voor dit nummer schreef ik het voorwoord. Het is hier te bestellen.
Kort na het verschijnen van het blad hebben we de oproep voor de volgende alweer online gezet, met een thema dat mij als gegoten past: “Vervreemding.” Schrijf je zelf ook?—stuur iets in! Ik schreef de oproep, en dit zijn de inzendvoorwaarden.
• Een fenomenologie van xtc & neon
Een nachtelijke rit in Lenny’s smetteloze auto volgepropt met besmettelijke mensen met breinen tussen geduld en onrust, een rit over verlaten plattelandswegen waar de stad nog niet aan geroken heeft en geknakte industrieterreinen waar de twintigste eeuw al is weggelekt. De schimmelvlek van de maan ontsiert het zwarte plafond. Ergens midden op een groot betonnen vierkant langs de weg glimt het vlammetje van de gaswinning, de vlam is omhekt en dat hek beschermt verder niks, eenzaam bidprentje, een buizen- en kleppenconstructie die wij nooit zouden kunnen bouwen, het bestaat en we begrijpen er niks van, met bovenop die trotse affikvlam tegen explosies of drukopbouw of tegen het vergeten, tegen de amnesie van het landschap, en het perfecte vierkant in het rommelige weiland is als een enkel eenzaam vakje van een enorm schaakbord dat uit elkaar spatte en de vierenzestig witte en zwarte hokjes belandden overal ter wereld, sommige onder waakvuur, sommige onder graansilo’s, sommige onder schommels op campings, een heel aantal bij bushaltes in toendra’s en onderontwikkelde potentiezones, en de gasinstallatie is een reusachtig speelstuk uit de vergeten geschiedenis van het schaken: de karavaan, de manticore, de HAND VAN GOD.
We rijden door en in ons licht verstoppen zich verwaarlozing en verlating, schrikkeldraad en prikkeldraad, grote pakhuizen zonder vracht, enorme rangeerterreinen zonder stoom, onhandelbare struiken die boos over lage bakstenen muurtjes golven en twee uitgebrande vrachtwagens die neus aan neus staan—ze hebben elkaar in hun doodsangst teder gekust en stierven toen een vredige vuurdood. Een politieauto houdt ons staande met onzinredenen maar niemand hoeft uit te stappen, Rijbewijs en papieren, a.u.b., en heel even bromt Lenny’s bakkie zoeter dan ooit, hij wil ook geen problemen met de heilige hermandad, zeker niet vandaag als hij onverdunde petroleum heeft gesnoven en al maanden geen alimentatie betaalt aan zijn ex en drie kleine aanhangwagentjes.
De auto vangt nog veel meer in zijn lichten als biljartkeuen: melkwitte of computerblauwe ogen in capuchons en heggen, bermrivieren van afval die schatkisterig glinsteren, de compostkleurige lijven van vossen of honden, een smelterij is het enige pand hier waar nog wel gewerkt wordt, zijn hete geeuw onmogelijk rood, een uitgerekt moment waarin materie gedwongen wordt dingen te doen die het niet lijkt te willen, Guillaume die sproeierig pist tegen een hoofdloos standbeeld van een fabriekseigenaar, zeven-komma-negen miljard zanddeeltjes die opwaaien als Lenny van de brokkelige weg rijdt, flarden vleermuizen of vuilniszakken en een mager hert op te hoge poten met een gewei dat bestaat uit steeds dunnere vertakkingen, en als je inzoomt en verder inzoomt splitst iedere uitloper opnieuw en opnieuw en opnieuw tot duizelingwekkende fractaalatomen.
In de jungles van de Amazone komen nomadische mieren voor, enorme kolonies die met z’n miljoenen door het bos trekken. Als een staart van de kolonie het feromonenspoor van de rest kwijtraakt, beginnen ze in een grote cirkel te lopen, honderdduizend mieren die elkaar volgen en niemand loopt voorop. Ze zullen niet ophouden met cirkeldraaien tot ze de geur van de kolonie terugvinden, of tot ze sterven van de honger. Eén mier is niet intelligent, de vindingrijkheid van de groep is een emergent verschijnsel. Zoals Eugène Marais, de Zuid-Afrikaanse bioloog en schrijver, postuleerde in Die siel van die mier (1934): in feite moet een gehele kolonie gezien worden als één coherent organisme: een enkel organisme met ontelbare krioelende ledematen.
En dan parkeren we in een wak dat door een stadion-achtige lichttoren de duisternis wordt geslagen, naast een vloot voertuigen en verveelde taxi’s, we lopen naar een klein gebouwtje, 2m² houten wandjes en een kartonnen deur bewaakt door drie bomberjacks volgepompt met vanillepudding. Het hutje staat verlaten in het midden van een slagveld van gebroken beton en flessen, het enige bouwsel op een grijze driehoek die slordig is ingekaderd door doofstomme pakhuizen als een vieze marmeren obelisk op een potsierlijk duifloos stadsplein.
Twee bomberjacks fouilleren ons terwijl de derde op z’n tablet de gastenlijst checkt en een paar kaartjes scant. Halfverstopt in de deuropening staat een magere donkere vrouw in een getailleerde zwarte jas, ze is bijna onzichtbaar in de nachtschaduwen. Ze bekijkt ons openlijk van top tot teen, neemt alle tijd, gebaart naar mij en Guillaume en we knopen onze jassen open om onze outfits te laten zien. Ze knikt en grijnst de aurora borealis en gromt, Veel plezier, mensen. Smalle haarspeldende metalen treden ver naar beneden, de beste dingen gebeuren aan het einde van lange trappen, de begane grond is helemaal gekoloniseerd en opgedeeld en we moeten onze havens tegenwoordig in catacomben en op zolders zoeken. We zijn er: Der Cellar.
Pandemonium bevat alle demonen en alle demonen zijn gevallen engelen.
Er is een grote kleedruimte waar herfstkleren worden gedumpt en mensen naakt vertrekken, naakt of halfnaakt vertrekken of vertrekken als pauwen of psychedelische matadors of postapocalyptische astronauten, klaar voor onderdompeling in Der Cellar. Er is leer en kettingen en kant en zijde, perspex en polyester, er zijn steltlopers en een sauna, een zwembad en botbrekende dj’s, er zijn prachtige lijven aller aard en een beroemde dom in chic grijs pak met vlinderstrik die als Mad Men muurleunt met een neonkleurige cocktail in zijn hand en het einde der tijden in zijn ogen en daar loopt een motherfucking farao.
Mara is hier vaker geweest en ze belooft zich te gedragen, Ik blijf vannacht bij jullie en ga niet de darkrooms in. Schappelijk: je gunt je vrienden alles maar wil je ze zien neuken? Een uur later wordt ze op de dansvloer gevingerd door een brede vrouw in een leren masker. Lenny glittert in zijn zwarte bodysuit, Guillaume heeft een tijdje nodig om zich op zijn gemak te voelen en uren later drijft hij uitgekleed op een opblaaszwaan in het zwembad, bij een loket koop ik pillen van een harig iemand met baard en grote borsten. Ik heb Maserati en Netflix, zegt hen. Maserati kickt heel snel in, weet ik, en Netflix is om lang op te chillen. Ik koop twee Netflix, neem een halfje en stop de rest in een klein vakje van mijn nepleren heuptasje dat diagonaal en handig en cool op mijn borstkas ligt, over mijn strakke overhemd zonder mouwen en een veelgesperig tuigje dat ik van Mara heb geleend. Ziet dit er niet uit alsof ik te hard probeer binnen te komen? vraag ik een paar uur geleden in haar kamer, Te voldoen aan hun dresscode in dit korte leren broekje dat ik vandaag gekocht heb?
Voelt het lekker? vraagt ze, Voelt het sexy en stoer en als iets dat je wíl dragen? Ze kijkt me niet aan omdat ze druk is een lang paars touw om haar lijf te knopen. Het voelt heerlijk, zeg ik, Het voelt vrij. Dan is het echt, zegt Mara terwijl ze de knopen uithaalt en opnieuw begint, Of je het nou vandaag of jaren geleden hebt gekocht. In de spiegel staat een man van zevenendertig, een jonge doch duidelijk zevenendertigjarige zevenendertig, die zich spannend en aantrekkelijk voelt, vreemde gewaarwordingen, zo kijkt deze man nooit naar die man. Ik wil vooral niet toeristeren, zeg ik. Hou op, man, zegt Lenny die in dezelfde kinkshop een bodysuit heeft gekocht omdat zijn oude gescheurd is, Nieuwsgierig zijn is niet hetzelfde als toeristeren. Voel je thuis, dans, doe wat je wil, kijk naar mensen die dat leuk vinden en laat iedereen die met rust gelaten wil worden met rust. Schluß.
Ik heb me nog nooit zo vrij en veilig gevoeld in een betonnen mierennest met tweeduizend mensen. Alles en iedereen is er. Als we uren later vertrekken zie ik een Hellraiser-kloon zonder zich om te kleden de trappen beklimmen, kort daarna gevolgd door een kleine vrouw van begin dertig die bloot en glanzend de garderobe inkomt, snel een spijkerbroek en een vaalgrijs sweatshirt aantrekt en energiek omhoog holt alsof ze croissants gaat halen. De hele week erna staar ik onbeleefd naar willekeurige trampassagiers, kroeggasten en stoeplopers van egal welke leeftijd, en stel vast dat niemand in Der Cellar uit de toon zou vallen, als ze dat voetbalshirt zouden ruilen voor een gaasvest, die Star Wars-trui voor een latex bikini, zo’n Fristikleurige jurk voor exact dezelfde jurk maar met witgeverfd gezicht en onmogelijke laarzen. De volgende dag dein ik nog loom op de golfjes xtc, net de wind die in een Miyazaki-film door het hoge gras rent, als ik in de metro onbedoeld de ogen vind van een man in zondagse gezinsformatie en me afvraag of ik gisteren zijn erectie over de dansvloer heb zien stuiteren. We knikken elkaar toe maar zeggen niks, Was jij ook in Der Cellar? geen optie, wie weet of zijn gezin en zijn verkreukelde schoonouders op dat linoleumbankje weet hebben van zijn feestbehoeftes.
Een trein dansers in neon franjekant trapt zich hoogheupig door de grote zaal.
Een gespierd persoon met gladgeschoren hoofd knoopt een lange vrouw in witte touwen, bengelt haar van het plafond en kunst het lichaam tot een vleescadeau, ademloos kijken, overrompeld applaudisseren. Mara wil haar telefoon pakken om van de knoopmeester te leren maar we hebben allemaal onze telefoons in de garderobe moeten laten.
In de lounge waar we martini’s drinken zingt een cluster bejaarde dragqueens zoete theatrale versies van klassieke Radioheadnummers.
– Heb je een vuurtje? Jazeker.
– Elke ochtend rooster ik brood. Elke ochtend schrik ik als het brood omhoog springt.
– Mijn zonen zijn heel cool. Een van de twee in elk geval.
– Was jij vorige week ook in—
– Zullen we straks anders even—
Er zijn clubs met betere muziek, ja, betere installaties en betere dj’s, maar de muziek is nog steeds aardig goed, soms moet je een paar uur wachten op een andere dj of loop je van de grote zaal naar de kleinere zaal naar de kelderbar naar de rasterdansvloer die van het plafond hangt op zoek naar de juiste beat, de goede stijl, die disco is te warrig, in de grote zaal draait meer popdansmuziek met bekende nummers en het is in de kleine zaal dat er meestal heel aardige techno te vinden is dus dans ik meestal daar, vandaag en de latere keren dat ik er ben, maar bovenal is Der Cellar de vrolijkste en vriendelijkste plek die ik ken, als je je over de dansvloer manoeuvreert maken zelfs de ruigste dansers plek voor je, je hoeft hoogstens twee vingers op een schouder of onderarm te leggen en iemand kijkt je glimlachend aan en beweegt opzij zodat je er langs kan, vrij en liefdevol en overal heersen respect en overgave overgave overgave aan dansen aan bewondering aan drugs en seks en verlangen en kink en bevrediging en allerhande ritmes overgave aan je lichaam overgave aan een ander lichaam overgave aan de ontsnapping of nee, niet aan de ontsnapping maar juist aan het doel of de noodzaak of het ideaal van dit alles: overgave aan het ideaal om af en toe helemaal met jezelf samen te vallen.
Zei ik dit net ook al?
In de kleinere zaal is de muziek nu vuig en hard, heerlijk, ik kom eindelijk echt los en dans goed, wat niet betekent dat het er goed uitziet maar dat het goed voelt, ik lik en betast de muziek en voel wat ze wil, voel precies hoe ik me moet bewegen en ik anticipeer al haar moves, al haar noden, en haar verrassingen laten me springen en schaterlachen, ik krijg het heet maar dankzij de leren shorts niet al te heet, ik probeer niemand in het gezicht te steken met mijn sigaret en geef mijn flesje water aan Mara want met dat flesje kan ik niet dansen, dat plastic flesje snapt niks van choreografie en expressie. Als de compositie zoals een achtbaan tergend langzaam maar prehistorisch spannend is opgebouwd en de top bereikt is en we allemaal even en voor eeuwig in het luchtledige hangen en dan de climax grover dropt dan onze harten aankunnen, dan blijkt de sculptuur van een drakenkop daar hoog aan de wand meer dan jaren-tachtig heavy metal-decoratie: een lange vuurpluim krult over onze hoofden en schroeit het zweet uit onze oksels en iedereen juicht omdat de wereld bestaat.
Prachtige lijven – allemaal prachtig, irrelevant de leeftijden en de spieren en de harigheid haarloosheid, irrelevant de kwabben en de genitaliën – alleen maar prachtige lijven stappen stomend uit de sauna, spoelen zich af onder de ijskoude waterstraal en dansen onbevreesd in het zwembad waarnaast wij op klamme vlonders even uithijgen. Op Netflix voel je je helder tijdens het dansen en springen, haast nuchter, en als je stilzit voel je je zacht en bubbelend, sloom reizend op stille treinen door schemerige landschappen, landschappen waar de zon aan het ondergaan is of misschien aan het opkomen, de zon stopt iedereen zachtjes in of maakt iedereen voorzichtig wakker en het is onmogelijk dat je ooit ongelukkig bent geweest. Mara kriebelt met haar vingers door mijn korte haar, kippenvel aan de binnenkant van mijn huid, in mijn aderen. Zij en Lenny zijn spraakzaam en praten met allerlei dartelaars die om het zwembad drentelen, maar alcohol is de enige drug die mij kletserig maakt: wiet en paddo’s en mdma en Gilgamesj-weet-wat voor middelen trekken een doorzichtige bubbel om mijn hoofd en ik praat heel tevreden nergens over, kijk om me heen en sluit mijn ogen en de schimmeldraden van mijn bewustzijn strekken zich alzijdig uit en kruipen door alle zalen, splitsen bliksemig onder de grond en voelen alle versnelde harten. Af en toe vraagt Mara of ik lekker ga en ik zeg dat ik zelden zo lekker ben gegaan en het kwik van het zwembad ribbelt en golft alchemistisch op het chaostheorieritme van de wentelende amfibieën die schitterend vliegen in deze kubus dikke lucht in deze betegelde bak die meebeweegt met de dreunende beats van de zalen verderop en met de vredig-onverschillige draaiing van de planeet waarop Lenny kleine plakjes Dextro Energy uit zijn tasje haalt, het plastic eraf pulkt en met vlakke hand voor mijn gezicht houdt, Helemaal opeten, zegt hij, ik knabbel het vierkantje uit zijn handpalm en liefde is overal, veelkleurig en gratis. Guillaume is nergens te bekennen en dat is goed nieuws, hij heeft zich ondergedompeld en zich een pad door zijn aarzelingen gebrand.
Ik krabbel ook even op Mara’s hoofd maar ze buigt direct weg, oh ja, dat vindt zij juist niet fijn en Lenny suddert even ook bijzonder lekker en gaat kruislings naast me zitten en we houden een tijdje elkaars hand vast, roken met de andere hand ontelbare droge sigaretten die we zorgvuldig in lege glazen droppen omdat de dingen nou eenmaal alleen functioneren als we allemaal een beetje opletten, zelfs ‘s ochtends vroeg is het zwembad nog verrassend schoon, een plastic flesje drijft ondansend langs en er verdrinken paar peuken, meer niet, afgezien van al het zweet en—
– Ik ben juist niet geïnteresseerd in gelukkig zijn, zegt een zesentwintigjarige Istanboelvrouw met korte krullen, Ik zoek vreugde (joy) en dat is veel sterker.
– Kan vreugde geen deel uitmaken van geluk (happiness)? Sluiten ze elkaar uit? zeg ik omdat de xtc even is gaan liggen.
– Geluk is een lijn, een schommelende maar grotendeels stabiele lijn op de grafiek. Vreugde is hoge pieken.
– Gevolgd door diepe dalen?
– Misschien. Maar ik heb liever de verre uitschieters dan de stabiele koers, de veilige koers.
– Je kunt gelukkig zijn én die uitschieters van vreugde hebben.
– Dat denk ik nou juist niet. Geluk is algemeen. Vreugde is specifiek, zegt ze en ze wrijft het zweet van haar voorhoofd waardoor ik goed zicht heb op de spijttatoeage op haar middenrif: TRUST NO ONE, en zij en Lenny lopen samen weg naar ergens en ik denk na over een driehoek met op de punten deze woorden: Geluk – Vreugde – Tevredenheid, bedenk dan dat ik deze allemaal kan voelen, en geen punt in de triade sluit de andere uit, ik ben, denk ik, vaker gelukkig dan tevreden, het lijkt een drietrapsraket of eerder een gebouw met tevredenheid als de fundering, geluk als de woonruimtes en vreugde als het dakterras, maar ze wervelen om elkaar heen, mes amis, en tevredenheid is misschien zelfs de moeilijkst bereikbare staat omdat het van je vergt dat je helemaal met jezelf samenvalt, wel vaker heb ik Boaz Koriander aangehaald die in een verhaal of essay ergens schrijft: Tevredenheid is een gebrek aan ambitie, en voor het eerst voel ik, hier op een dansvloer van splinters en kartelranden onder het alziend oog van de draak, wat voor dubbele lading, haast boeddhistische lading die zin heeft: tevredenheid in de kunst, ja, in het maakproces, die tevredenheid moet kort duren: daar zijn vreugde en lust en onrust nodig om vérder te gaan, only those who will risk going too far can possibly find out how far one can go (Eliot), maar in andere facetten terreinen dimensies van het leven is een gebrek aan ambitie juist een bereiking: ik doe precies wat ik nu wil en ik ben precies waar ik nu wil zijn en elders of meer of anders zijn er niet: ik ben tevreden.
Ik ga weer dansen.
De massa stroboscoopt door de zaal.
Als ik heel precies knipper lijkt iedereen stil te staan.
Ik zak weg in de mdma en laat mijn ledematen zelf bepalen wat ze willen.
Alles vertraagt en flitslichten worden neonletters die langzaam doven in de oververhitte atmosfeer.
Doordrenkt van het zweet.
Shirt openknopen in de toiletten, spetter water op mijn borstkas en was m’n gezicht.
Bij de stenen vloertrog schept een jonge vrouw op dat ze staand kan plassen en ze ritst haar latex broek open.
Ik kijk in een donkere tunnel die naar een set bdsm-rooms leidt. Het is geen gang maar een leegte omkaderd door muren, zwart als Malevich’ vierkant.
Ik dans onvermoeid
blaarverwekkende haiku’s
door de lange nacht.
Guillaume komt uit het zwembad en meldt dat hij met iemand meegaat, Laat jij het de anderen weten? Ik zie je komende week. Ik dwaal volledig tevreden en vol vreugde door reflecterende passages van glasscherven en fossielen en vind Mara op een lage bank, gapend met een piepkleine cocktail. We hebben geen speed meer, zegt ze, En ik val dansend in slaap. Lenny en ik delen de cashkosten van een taxi en Mara vertrekt. Ik heb geen idee of Lenny nog kan rijden maar dat zijn zorgen voor toekomst-wij, laat hen maar dealen met de complicaties van de serotonineloze logistiek van labyrint-ontvluchtende minotaurussen in het knipperende ochtendlicht. Een van de barmensen die me water verkoopt – ik ben nog twee flesjes kwijtgeraakt de afgelopen uren, vul ze bij in de wc’s en zal vier, vijf keer wakker worden om te plassen en dan weer in mijn slecht verduisterde slaapkamer onder de dekens kruipen met in mijn breinoren nog steeds de beukende muziek, – een van de barmensen heeft op de knokkels van hun rechterhand vier superheldenhoofden getatoeëerd, ik herken drie -mans: Spider-Man, Batman en Iron Man (een ongebruikelijke mix van Marvel en DC) maar de inkt is oud en uitgelopen en ik kan niet uitvogelen wie de vierde is, lijkt schedelig maar welke kaskraker zou dat kunnen zijn?, hen beweegt te snel en is te mooi en er zijn interessantere dingen gaande, ik probeer te flirten maar barmensen moet je gewoon met rust laten, ze zijn aan het werk, hoe mooi ze ook zijn, en ik word al snel weggedrongen door andere dansers.
Een magere vrouw in een eenvoudige outfit krijgt alle ruimte op de volle dansvloer.
Een brede kerel in fluorescerend groene hotpants tongzoent met drie mensen en geeft een sigaret aan de dj.
Vier spierbundels in prachtige hondenmaskers slangen langzaam door de ruimte, op zoek naar een baasje.
Er staat een troon tegen de wand in de drakenkamer waarin een jonge vrouw langzaam oraal bevredigd wordt door een naakte man in kniehoge gele regenlaarzen zonder gestoord te worden door de uitzinnige dansers die af en toe vrolijk naar ze kijken maar zich er niet omheen vergaren of zich eraan vergapen en de enige bemoeienis gebeurt als de vrouw vragend haar hand uitsteekt naar iemands water en dat water aangereikt krijgt en een halve liter over zichzelf heen gooit om af te koelen terwijl de laarzenman op zijn knieën zijn ritme onverstoord aanhoudt.
Iets dat op de tijd lijkt verstrijkt. Stroperig. Nee: als een donkerpaarse bloem die zich ’s ochtends openvouwt. Inkt onder water.
Een vrouw als Wagners Walküre roept iets in Lenny’s oor en Lenny lacht.
Het is een uur later, misschien een kwartier.
Ik ga naar boven.
Nee, toch naar de kelderbar.
Wat de fuck?: hier speelt een jazztrio, drie kerels in T-shirts en spijkerbroeken met nochalante houten instrumenten. Weten zij wat er hierboven allemaal gaande is?
Eigenlijk wel even lekker.
Ik rook een paar sigaretten en drink een gin martini.
Verderop aan de bar dreigt iemand naar Mumbai te verhuizen.
– People don’t go insane the way they used to.
– Eine Stunde, für immer in der Sanduhr gefangen.
– Što bog zna o istini?
– Kiss my ass.
– Bitte!
– Tengo que cagar pero los baños están llenos de gente follando.
En ik struin en zit en zie, en ik beland telkens weer in die drakenkamer waar nou eenmaal de beste muziek gedraaid wordt. In mijn leren broekje met veters aan de zijkanten, mijn mouwloze strakke overhemd en het geleende tuigje voel ik me thuis en prachtig, en ik voel me bijzonder stoer dat Mara vertrokken is en ik gebleven ben, weet niet waar Lenny is, ik kan dit in mijn eentje en het is niet dat ik niemand nodig heb: iedereen is hier zodat iedereen hier kan zijn, het werkt alleen met z’n allen en dan kun je opgaan in de massa die nooit en dan ook echt nooit ophoudt een sprankelende collectie van individuen te zijn. Het allercoolst voel ik me als ik alweer een uur hard sta te dansen en dan benaderd word door een net zo hard raggend stel van rond de vijftig, beiden wit haar, beiden in leren riemen die veel huid aan de open lucht laten. Zij lijkt op Solveig Dommartin, hij is de tweeling van Richard E. Grant—ze zijn voor mij op deze aarde ontstaan. Solveig tikt me aan en ik schrik mijn ogen open, glimlach, buig naar voren om haar te verstaan in de roestvrijstalen storm. Ze wijst naar zichzelf en haar partner, knikt dan na een van de trappen naar de diepere, verdere kelders, Wil je met ons spelen?
Ik glimlach mijn breedste gebit en zeg, Nee, dankjewel.
Ze knijpt even in mijn bovenarm en zegt, Oké, veel plezier.
Een uur of uurigheid later spoelt de Netflix weer intens over me heen, nu anders dan eerst, tevredenheid, ja, maar ook huidhonger die geilheid zou kunnen worden. Ik zoek Richard en Solveig en zie ze verderop zoenen, gloeiend onder de vuurkrul in het ledenmatengedrang van de zaal.
De gangen en zalen van Der Cellar zijn oneindig en Mara waarschuwt ons bij binnenkomst welke plekken we beter kunnen mijden. Die kamers zijn echt voor deelnemers, zegt ze, Niet voor toeschouwers. Later verdwijnt Lenny een tijdje en als ik hem weer zie is zijn make-up uitgesmeerd en zijn nieuwe bodysuit gescheurd op de knieën. Hij kijkt blij en ik kijk blij terug en wil ook iets doen, normaal gesproken wil ik niet eens handen schudden maar normaal gesproken draag ik ook geen leren shorts en daar voel ik me ook thuis in, verrassend thuis, misschien ben ik iemand anders dan ik dacht, misschien ben ik heel veel meer mensen dan ik wist. Ik kijk uit over de knedende, vibrerende massa die tankers zweet drupt en aanraakt wie aangeraakt wil worden en ik voel niets dan een kosmos vol vreugde en achter de dj staat een bdsm-koningin van tegen de zeventig, kort zilveren haar en een lange glansleren jurk met meer ritsen dan een sportschool, ze nipt langzaam aan een shotglaasje en rookt slowmotion een dunne joint en beziet haar rijk met een goedkeuring waar sommige kinderen hun leven lang naar op zoek zullen zijn. Recht voor de dj-booth dansen Solveig en Richard en ze doen me denken aan feestende skeletten in een tekenfilm die ik even niet kan plaatsen, sexy skeletten die met ogen dicht op de grenzeloze muziek drijven en elke tempowisseling verwelkomen als een lang verloren vriend. Ik dring me naar voren, raak Richards schouder aan en zie in zijn oceaanogen een verrukking die me direct ongeduldig maakt. Gedrieën lopen we een trap af naar een leerbeklede baarmoeder waar we—
Een tijd later vindt Lenny me op de dansvloer. Ik vertel hem omfloerst wat er net gebeurd is en hij klapt me op de schouder, Goed gedaan, wat een avonturen. Ik ben preuts maar ook trots en grijns in stilte.
Ik ben op, zegt Lenny, Ik wil zo graag blijven maar ik kan niet meer. We gaan nog even naar het zwembad en koelen af in de sproeiende pluimen van saunagangers die in het water springen en spelletjes spelen met de grote opblaasdieren.
Ik wentel als een zwaailicht, gelukkig zit ik, ik houd Lenny’s hand weer even vast, hij legt z’n andere hand op mijn schedel en tokkelt, het klinkt als een regen van heipalen, ik zeg iets over interessante dingen. Wat? zegt Lenny en ik probeer mijn gedachten na te jagen, stuur teckels door de konijnentunnels van mijn denkwereld, oh ja, en ik zeg, Ik heb een hoop oninteressante dingen gedaan in dit leven, maar ik heb tenminste nooit een hangslot aan een brug geketend of namen in een boom gekrast of geapplaudisseerd als een ober een glas laat vallen. Goed zo, zegt Lenny.
In de auto terug naar de stad: we zijn mariniers die onbekend territorium hebben verkend en een bruggenhoofd vonden of nee we zijn foerageerders, als dat een woord is, we gingen heen om voedsel te vinden en keren terug met armen vol verhalen en breinen volgepropt met liefde of nee we zijn astronauten of Charles Darwin op The Beagle of Russische wetenschappers op hondensleeën in 1769 die door Catharina de Grote naar de Poolcirkel zijn gestuurd om de Venusovergang te meten ter meerdere glorie van de tsarina maar ook ter uitbreiding van het menselijk begrip in deze auto die eenzaam in het verkeersvacuüm hangt, want als we de transit van Venus voor de zon langs heel secuur kunnen meten kunnen we berekenen wat de gemiddelde afstand is tussen de aarde en de zon – de zogeheten Astronomische Eenheid – en dan kunnen we ineens heel veel andere dingen meten en weten en dat betekent weer dat we allerlei dingen kunnen loslaten zoals bijgeloof en rare obsessies en veelbelovende maar in essentie onzinnige pseudowetenschappen en de truc van het leven is natuurlijk te weten wie je bent en te weten wat je wil maar soms helpt het al enorm om te weten wie je niet bent en wat je niet wil laten we het de Astronomische Noneenheid noemen en als je ineens beseft dat je nul interesse hebt in seks met vreemden kun je dus staken in je aanhoudend uitputtende poging te peuteren in de privéregio’s van volslagen onbekenden je bent hier om te dansen en je vrij te voelen daarom was je daar en het was heel leuk met Solveig en Richard maar het voelde uiteindelijk als iets dat je deed om het gedaan te hebben niet omdat je zo graag wilde prima prima geen probleem de Astronomische Eenheid is bepaald ja de afstand tussen de hemellichamen en dit lijf. Ze waren wel godvers sexy, zeg ik, Lenny let op de weg en gaapt, in onze oren horen we de beats en loops en drops die de afgelopen uren in onze cellen gestampt en gerold zijn en tot flinterdunne metalen platen zijn gemaakt waarmee we de binnenkanten van onze schedels bekleedden en als ik na het douchen in bed lig voel ik nog mijn dijen spasmen en hoor ik nog de ritmes en de bas in de Venusovergang van mijn brein, stuiterend van oor naar oor.
Christiaans favorieten
Boeken dit ik dit jaar gelezen heb (die niet per se dit jaar gepubliceerd zijn…) en die ik heel goed vond:
· Claire-Louise Bennet: Pond (VK 2015, roman)
Een van die romans waarin niks gebeurt, maar boeken worden niet mooier dan dit: we golven mee op de vlammende zinnen van een vrouw aan de Atlantische kust van Ierland, een vrouw die bijna niks beleeft of wil beleven maar door haar spreken en denken een uniek wereldbeeld neerzet. Toen ik de eerste pagina las – een driekwart volle pagina, misschien tweehonderd woorden, hoogstens, – toen ik de eerste korte pagina had gelezen, liet ik het boek even zakken en zei ik hardop tegen mezelf: Waar zijn we mee bezig, wij drukke schrijvertjes, als dit soort literatuur bestaat?
· Richard Brautigan: Trout Fishing in America (VS 1967, fragmentenroman)
Over Brautigan heb ik in Ekrituur #12 uitgebreid geschreven, dus laat ik hier alleen zeggen dat dit de vierde keer was dat ik Trout Fishing las, en dat het boek opnieuw beter was geworden.
· Tim O’Brien: The Things They Carried (VS 1990, verhalen)
Een dunne bundel over de Vietnamoorlog, maar vooral over kameraadschap, over overleven, over waanzin en eenzaamheid en het vertellen van verschrikkelijke verhalen om elkaar niet kwijt te raken. ‘That’s what stories are for,’ schrijft hij: ‘Stories are for joining the past to the future. Stories are for those late hours in the night when you can’t remember how you got from where you were to where you are. Stories are for eternity, when memory is erased, when there is nothing to remember except the story.’
· Brian Dillon: Affinities (VK 2023, essays)
Dillon probeert via omtrekkende bewegingen de vinger te leggen op de overlap tussen al die verschillende kunstwerken die hem op een vergelijkbare manier raken. Wat zijn de affinities, de verwantschappen of overeenkomsten? Hij beschrijft en graaft en analyseert een beetje, maar hij ontmantelt of ontleedt niet: het doel is de passie te vergroten, het enigma te bewaren, de verwondering te laten voortduren. Deze essays hebben me aangemoedigd om enthousiast en open te schrijven over fascinatie, onvermogen, esthetica, vorm, empathie, etc.
· Guillaume Dustan: I’m Going Out Tonight (Frankrijk 1997, roman)
Deze hyper-openhartige autofictie is nog niet naar het Nederlands vertaald en mijn Frans is ongeveer even goed als mijn Mongolisch, maar gelukkig zijn er de geweldige Engelse vertalingen van Daniel Maroun. Dustan heeft een inspirerende en opruiende stijl die je op hoog tempo door de roman sluist. Het boek speelt zich af op een enkele nacht in een dansclub en sleept je zin voor zin mee in de obsessies, verlangen en onzekerheden van de verteller.
· Fiston Mwaza Mujila: Tram 83 (Democratische Republiek Congo 2014, roman)
Elektrisch, koortsachtig, chaotisch maar precies. Een verhaal over twee sjacheraars (een literaire en een criminele) in een Afrikaanse stadstaat die bijeengehouden wordt door seks, drank en muziek. Alle wegen leiden naar de Tram 83-kroeg, waar de nachten eindeloos zijn en de ruzies even intens als de discussies over poëzie.
· Álvaro Mutis: The Adventures and Misadventures of Maqroll (Colombia 1994, 5 novelles, in het NL vertaald als Zee en aarde. De omzwervingen van Maqroll el Gaviero. De Geus, 2009)
Een verzameling moderne avonturenverhalen door een melancholische dwaler die zowel Hunter S. Thompson als Don Quichot is. Maqroll vaart over de wereld, meert aan in rottende havens waar hij duistere handel drijft en interessante mensen leert kennen, voor hij weer naar Panama vertrekt om een bordeel op de zetten of naar Tunis om een oude sloep te kopen. Iedereen in het boek heeft een zwak voor deze onhandige man, en de lezer al snel ook.
· Georges Perec: Species of Spaces and Other Pieces (Frankrijk 1974-93, essays)
Mijn Frans is schandalig en niet al deze stukken zijn in het Nederlands verschenen (al heeft De Geus een hele goede vertaling van het voornaamste essay uitgegeven: Ruimten Rondom, 2023). In de meeste van zijn stukken moedigt Perec – speels, briljant, leesbaar, grappig – ons aan om in onze dagelijkse omgeving aandacht te besteden aan al die dingen die automatisch gaan, waar we overheen kijken. Uit de Nederlandse vertaling: ‘Tot je, heel even maar, het gevoel hebt dat je je in een vreemde stad bevindt of, nog beter, tot je niet meer begrijpt wat er gebeurt of wat er niet gebeurt.’
· Olga Tokarczuk: De rustelozen (Polen 2007, fragmentenroman)
Dit boek heb ik laatst besproken (Ekrituur #18) dus ik zal er hier niet te veel woorden aan besteden, maar bij herlezing constateerde ik dat het nog veel rijker was dan ik in eerste instantie dacht. Schitterend, flitsend, betoverend, fascinerend. (Treurige noot: in 2024 heb ik me in een vlaag van martelaarsfandom ook door de 900 pagina’s van De Jacobsboeken (2014) geworsteld, en ik ben zelden zo teleurgesteld geweest.)