• De sterkste toetsen dragen de zwaarste lasten
De 16e editie van de EKRITUUR-nieuwsbrief: over typmachine-magie, en over een evoluerende relatie met het oeuvre van Nick Cave.
Sei wilkommen, gretige guppy’s & keuvelende komodovaranen, bij de zestiende EKRITUUR! Vandaag hebben we een aardig beknopt kort verhaal over een ritualistische zoektocht naar een typmachinereparateur, gevolgd door een flitsoverzicht van mijn relatie met het muzikale werk van Nick Cave & The Bad Seeds. Veel plezier!
De sterkste toetsen dragen de zwaarste lasten
Ik wilde zo graag iets schrijven op deze prachtige typmachine, de inspiratie en de drang en het donkere gevoel van onvermijdelijkheid waren overweldigend, pijnlijk zelfs. Liever niet schrijven óver het schrijven, dat doe je al genoeg, nee, laten we schrijven over de diepe geheimenissen van het leven, de wonderen en de waanzinnigheden. Ja, ik wilde iets prachtigs maken maar de schrijfmachine werkte niet meer. Ik besloot het probleem eerst mechanisch aan te pakken: enthousiast en vol zelfvertrouwen heb ik het ding helemaal ontmanteld en weer in elkaar gezet. Het hielp niks en na al mijn inspanningen zat ik met een onfunctioneel apparaat, alsook met drie schroefjes die nergens vandaan leken te komen en één losse toets met een vreemd symbool dat mij eerder niet was opgevallen: ᚠ.
Ik heb een tijdje op het probleem gekauwd, maar de letter bleek niet geschikt voor menselijke consumptie—een euvel dat gelukkig met een snelle geïmproviseerde auto-heimlichmanoeuvre weer verholpen was. De schroefjes heb ik ’s nachts in het plantsoen begraven, de maan is mijn enige getuige.
Mijn tweede reparatiepoging was politiek van aard. Ik vormde diverse commissies en werkgroepen en belegde zo veel vergaderingen als ik maar aankon. Het duurde even voordat er een voorzitter en een secretaris gekozen waren, en er was een heel gedoe met de handgeschreven notulen, maar na een tijdje liep alles op rolletjes. Ik heb met mezelf een hoop taskforces opgezet en een paar stroperige compromissen bereikt, maar de typmachine bleef volharden in zijn disfunctie.
Uiteindelijk wendde ik mij voor een oplossing tot het spirituele domein. Ik heb gebeden, gedanst, gezongen, gevloekt en bezweringen gefluisterd. Bij de dierenwinkel wilden ze me geen slangen meegeven – Maar het is een ‘patafysisch noodgeval, heb je nog nooit Jarry gelezen?! – waarna ik besloot dan maar een zak half-ontdooide tilapiafilets te offeren op mijn altaartje van sprokkelhout. Het hielp niks, maar ik had het die week ontzettend naar mijn zin.
Ik besloot het op te geven en ging laat op de avond de deur uit, waar de wolkige draden kwallen EXPLOSIES van wierook en hasj uit mijn geest geveegd werden door de omhelzing van de frisse stadslucht. Na een paar kwartier trappen door de schaduwen die zich als herfstbladeren in nette cirkels rond iedere lantaarnpaal gedrapeerd hadden moest ik snel even een steegje induiken om leunend tegen de klamme muur de straatstenen te bewonderen. Queesten, moest ik blijven herhalen, Zijn nooit gemakkelijk. Nu mijn misselijkheid wat bedaard was keek ik om mij heen en mijn blik kruiste die van een aardige man die zich met een binnenstebuiten gekeerde boodschappentas in iedere hand hard maakte voor recycling. Een urbane guerrilla, dacht ik, een totem van vrijheid en praktisch advies. Hij hoorde mijn problemen geduldig aan, woelde met een zongebruinde hand nadenkend door zijn baard en verrichte toen een wonder: hij zei, Ik ben typmachinemonteur.
Mijn adem stokte in mijn keel. Had mijn tilapiaoffer gewerkt? Slangen, vissen, vogels—als het maar schubben heeft.
Wat is uw uurtarief? vroeg ik.
Zevenhonderdzesennegentig euro, zei hij, En ik bereken geen voorstrompelkosten.
Wat een aanbod! zei ik, Het universum is weer met mij.
De monteur knikte ernstig, zijn vierkante hoofd ingekaderd door een witte franje waarin hoofdhaar en baard niet meer van elkaar te onderscheiden waren. Hij zei, Het universum is met ons allen. Het heeft daarin verrassend weinig te kiezen.
Ik stelde mezelf voor. Hij zei dat hij Vissenis heette, of iets dergelijks, hij mompelde en ik luisterde niet, ik was alweer bezig met alle boodschappenlijstjes en liefdesbrieven die ik zou kunnen schrijven, de gedichten en de epossen en de verzoeken om opheldering aan twintig instanties. Ik vroeg, Wanneer kunt u langskomen?
Hij sloeg zijn lange jas open. Aan de binnenkant was een lang vel papier met veiligheidsspelden aan de stof gestoken. Het papier was bekrast met talloze getallen, pijlen, uitroeptekens en onderstrepingen. Morgen, zei Vissenis, Of overmorgen. Het hangt allemaal van de stromen af, van de stromen en de drooggevallen kanalen die jij straten noemt, en ook van het door motten aangevreten verduisteringsgordijn dat jij als de sterrenhemel kent.
Dat klonk heel redelijk. Geweldig, zei ik, Dank u.
Hij reageerde niet en staarde in de verte. Ik keek met hem mee maar zag niks, alleen een versteend verkeersongeluk op een zebrapad: in de gele koker van een lantaarnpaal lagen twee kinderen onder een auto en er was nog geen ambulance verschenen, maar dat had niks met de huidige kwesties te maken. Vissenis fluisterde iets, iets stilletjes de nacht in, alsof hij het tegen zijn vroegere zelf had of tegen iemand die op zijn schouder zat. Het klonk als …betekent donkerte, altijd en overal. Ik begreep niet waar hij het over had en ik knikte als een leerling naar zijn mentor.
Omdat het probleem mij niet eenvoudig op te lossen lijkt, heb ik Vissenis direct twee uur vooruit betaald. Toen ik de biljetten overhandigde glinsterde er iets van verbijstering in zijn ogen. Typmachinemonteurs zijn vast een sereen, cerebraal volk dat weinig waarde aan geld hecht. Hij heeft beloofd vandaag of morgen of volgende week of in elk geval voor de herfst langs te komen, mét btw-factuur voor de reeds voldane bedragen, natuurlijk.
Ik zit klaar, hier achter de tafel. Ik wacht af en ik ben zo benieuwd.
Christiaans aanbevelingen
Een korte geschiedenis van mijn relatie
met Nick Cave & The Bad Seeds.
Van welke kunstenaar, welke artiest, ben je écht fan? Zodra hun nieuwe roman uitkomt ren je naar de winkel, zodra er een concert wordt aangekondigd koop je een kaartje? Over de jaren heb ik een paar zulke fandoms gehad, die helaas niet houdbaar blijken: de groten waar je je jeugd of enthousiasme of vreemdheid in hebt geïnvesteerd zullen je eens teleurstellen, misschien omdat jouw smaak is geëvolueerd of gedevalueerd, misschien omdat de kunstenaar hun magische touch kwijtraakt, of anders omdat het jou ineens opvalt dat deze schrijver altijd hetzelfde doet en daar ben je onderhand een beetje moe van—óf, of, nog erger, een kunstenaar begint te klinken als een fletse imitatie van zichzelf, alsof ze fanfiction schrijven op basis van hun eigen werk (Haruki Murakami is hier een verpletterend voorbeeld van: wat vond ik zijn boeken goed!, en hoe onleesbaar is zijn recente productie, vanaf deel 2 van 1Q84!). Auto-imitatie, herhaling van dezelfde trucjes, iets dat Geoff Dyer eens erg gevat ‘zelfkaraoke’ noemde: ‘[I]t is the fate of all distinctive stylists to succumb to self-karaoke.’1
—Van al deze artistieke en integriteitsmisdaden zou ik Nick Cave nooit betichten. Ik was enorm fan van al zijn werken en hij blijft goed werk afleveren. En toch zijn Cave en ik begonnen afscheid van elkaar te nemen. Maar dat is niet zo erg, Nick, droog je tranen: we’ve had a good run.
Uiteraard is het altijd een beetje teleurstellend om een andere kant op te groeien dan je lievelingsmuzikant, die decennia zo gevarieerd en vruchtbaar was, met zijn vaste band The Bad Seeds die al 41 jaar bestaan en achttien albums hebben uitgebracht, en met zijn eerdere band The Birthday Party, met zijn bijprojecten zoals Grinderman, met zijn handvol films en vele filmmuziek, met zijn album Carnage dat hij opnam met één bandlid, zonder de rest, met zijn twee romans en een poëtisch reis- en mijmerverslag in boekvorm (The Sick Bag Song), de documentaires over hem (bijv. 20,000 Days on Earth) en de films met hem (hij treedt zelfs als brullend punkjochie op in – daar is ‘ie weer! – Der Himmel über Berlin). Er hangt een poster van hem in mijn werkkamer, ik heb een slaapshirt met lyrics van hem, in mijn kast staat een door hem gesigneerde editie van het interviewboek Faith, Hope, and Carnage en een vriend gaf me eens een mok met een foto en songtekst van Cave op, wat mijn favoriete mok is (ja, er zijn mensen met favoriete mokken, en ik ben er één van).
Ik heb The Bad Seeds twee keer live gezien, de tweede keer was in de prachtige openlucht Waldbühne in West-Berlijn, midden in het bos—een transcendente esthetische ervaring zoals een mens die zelden heeft, zeker niet omringd door 15.000 anderen, maar gelukkig had ik een forse wodka-Club Mate gedronken en een paar kleine jointjes gerookt, waardoor ik alle andere toeschouwers kon vergeten en wist te verdwijnen in de muziek.
Er is een ware liefde, dus, ja, ik voelde een liefde voor zijn teksten en mythologie, voor de experimentele gitaren van Blixa Bargeld in de vroege jaren en voor de gloeiende elektrische input van Warren Ellis in de laatste paar albums. Dat die liefde nu wat bekoeld is ligt niet aan mij en al helemaal niet aan de muzikant die “The Mercy Seat” en “Today’s Lesson” en “Tupelo” schreef. Het ligt aan ons, lieve Nick: we groeien uit elkaar. Jij maakt nog steeds goede muziek, maar ik ben niet meer de doelgroep. Je zag het al aankomen, oder?
Al sinds Ghosteen (2019) is de passie tussen ons wat bekoeld.
En Ghosteen was nou juist een van de best gerecenseerde albums, waarom kan ik dan niet meekomen? Laatst las ik in de Volkskrant een interview met Cave over zijn nieuwste album Wild God (goede titel), en het was interessant om te lezen wat Cave bezighoudt en hoe hij filosofisch en esthetisch ontwikkelt, maar hij en ik drijven artistiek uit elkaar.
Ik luister nog steeds met fascinatie naar zijn catalogus aan platen, maar de laatste paar albums zijn muzikaal minder interessant, alsof Cave en zijn kompanen een route bewandelen waar ik ze niet kan volgen, zelfs als ik zie hoe goed, doorwrocht en innovatief de muziek nog steeds is, ook het nieuwste werk, ja, en ik be-applaudisseer de albums zelfs: Cave en zijn bandleden blijven zich ontwikkelen, stagneren niet, voelen zich niet verplicht hetzelfde te blijven doen als waarmee ze populair werden, en dat is essentieel in een kunstenaar.
Je kunt de ontwikkeling duidelijk volgen van album naar album: Dig, Lazarus, Dig!!! (2008) was de plaat die waarna ik al zijn werk ging ontdekken, en je kunt in de orkestratie van de muziek en de verhalen van de teksten een duidelijke lijn zien die van de voorgaande dertien albums naar Lazarus voert: er is ontwikkeling, zeker, maar ook een absolute continuïteit.
En dan komt de sprong, vijf jaar later: Push the Sky Away (2013) is experimenteler, rustiger, narratief-poëtischer, empathischer, heel intelligent, en het vormt een duidelijke breuk met het voorgaande werk, een nieuwe route of boog of lijn zelfs. Het volgende album, Skeleton Tree (2016), is twijfelloos van dezelfde maker als Push the Sky Away, nog mijmerender, trager, meer spoken word dan zang, een uitdieping van de pogingen op Push, maar de ontwikkeling van Dig, Lazarus, Digg!!! naar Skeleton Tree is onbegrijpelijk zonder Push the Sky Away: dat album is zowel het verbindende element als een afslag naar een andere snelweg.
Skeleton Tree was betoverend en vervreemdend en prachtig, ook als ik het minder luisterde dan de voorgaande albums. Ghosteen (2019) is het enige recente album van de band waar ik nauwelijks naar geluisterd heb, ik kon het moeilijk verteren: artistiek was het een voortzetting van de twee voorgaande platen, en recensenten waren er dus wild van, maar ik voelde dat Cave een pad uitstippelde dat niet voor mij was, ook als het nog steeds prachtig genoemd kan worden: het bevatte te veel herhaling van eerdere bewegingen, en teksten en sentimenten die te simplistisch voelden, niet zo gelaagd als eerder, en te veel invloeden uit de spirituals die in het interview ook worden genoemd, een muziekvorm die al snel niet emoties uitdrukt maar emoties opdringt, als een sterfscène met violen in een Franse film: Durf maar eens niks te voelen!, en hoe goed het ook gedaan werd, ik haakte een beetje af.
Carnage (2021) was een bijzondere verrassing en blijkt nu, na het nieuwere werk, een uitzondering: het had veel scherpe randen, breuken en fascinaties die op het laatste album nergens te bekennen zijn.
Dat nieuwste album, Wild God, nu weer met de voltallige band, luister ik de afgelopen weken veel en ik ben ik niet heel positief: ik merk dat ik het zo graag goed wíl vinden, en veel van de songs zijn volgens mij heel sterk gemaakt, maar ik heb geen snellere hartklop, ik bespeur geen breinvonkjes, ik ben weinig nieuwsgierig. Muzikaal zijn de nummers traag en niet opruiend genoeg: te haperend om “lekker” te luisteren, maar ook niet zo ontregelend dat je emotionele en intellectuele voortuin omgeschoffeld wordt. En er spreekt een sentimentaliteit uit die nadrukkelijk een beroep doet op een emotie die het album mij niet kan laten voelen, en daar slaat het als werk dus de plank mis—voor mij: anderen lijken het een geweldige plaat te vinden, en ik trek mijn conclusies: zelfs als het goed is, spreekt het mij niet meer aan: ik ben niet langer de doelgroep. Het ga jullie goed, Nick Cave & The Bad Seeds, no hard feelings: dat ik fan ben van eerdere albums betekent niet dat dit als verraad voelt. Sterker: ik ben blij dat jullie niet hetzelfde blijven doen, niet vervallen tot een coverband van je eigen werk. We’ll always have Waldbühne.
(Ik heb een tijd geleden een Spotify Playlist [link] gemaakt van mijn 37 favoriete Cave-nummers, waar zijn hele oeuvre voorbij komt: van het ruige "Saint Huck" en "From Her to Eternity" via de symfonisch-emotionele "Stranger Than Kindness" en "Jesus of the Moon" tot de experimentelere "Anthroncene" en "Ghosteen Speaks.")