• De profeet op het dak
De 15e editie van de EKRITUUR-nieuwsbrief: nog één laatste keer over Daniil Charms
Welkom, vreemde vrolijkaards & paraderende peinzers, bij de vijftiende EKRITUUR. De afgelopen weken hebben we het een paar keer over de Russische schrijver Daniil Charms gehad: hij kwam langs in een podcastaanbeveling en later als inspiratiekader voor elf hyperkorte verhalen. Vandaag presenteer ik een onvolledige biografie die snel langs de hoogte- en dieptepunten van zijn leven zoeft. Ik kan me alleen even niet herinneren wat ik in respectabele bronnen heb gelezen en wat ik bij elkaar heb gedroomd… Ach, zo zou Charms het zelf ook hebben gedaan. En hierna zullen we Daniil een tijdje niet zien, of anders alleen als achterliggende drijfveer en reminder aan de verrückte vreemdheid van de wereld.
Voor mensen die meer van Daniil Charms willen lezen: ik zou hem iedereen warm aanbevelen: zoiets als zijn schrijfbrein ben je nog nooit tegengekomen. Hij is als een pessimistische Tristan Tzara, een optimistische Jan Arends, een dadaïstische Simon Carmiggelt… De bundel Ik zat op het dak (div. vertalers. Atlas, 1999; op Boekwinkeltjes) is geweldig en lekker dik. Een paar jaar geleden verscheen een gloednieuwe vertaling van zijn meeste schrijvelingen in de Russische Bibliotheek (vert. Yolanda Bloemen. Van Oorschot, 2018; op Boekwinkeltjes) die ik nog niet doorgebladerd heb. Verder zijn in Engelse vertaling allerlei bundelingen van zijn oeuvre verschenen. Daar geldt de vuistregel: hoe nieuwer, hoe beter—de vertalingen uit de jaren 80 en 90 zijn niet zo geweldig. Zie m.n. de verzameling met de beste titel: Today I Wrote Nothing (vert. Matvei Yankelevich. Ardis Publishers, 2007).
De profeet op het dak
In alles wat ik doe leg ik het bewustzijn
dat ik de schepper van de wereld ben
—Daniil Charms
I. Het begin
De meeste mensen worden één keer geboren en zullen één keer sterven. Dat is de roestvrijstalen werkelijkheid waar bijna iedereen zich mee moet verenigen, de bedelaar en de dictator, de rebel en de reactionair. Soms verschijnen er in dit universum echter unieke lichten die het gegund is vaker ter wereld te komen. Of die daartoe vervloekt zijn.
Daniil Ivanovitsj Joevatsjov werd naar eigen zeggen twee keer geboren, net als de god Dionysos die vroegtijdig uit de buik van zijn moeder gehaald werd en toen in de dij van Zeus tot rijping mocht komen. Charms’ eerste geboorte vond plaats op 1 september 1905, vier maanden te vroeg. Zijn religieuze, naar de mystieke kant van het spirituele spectrum neigende vader was woedend: hij had door middel van de verboden kunst van sortes biblicae weten te voorspellen dat zijn zoon op 1 januari ter wereld zou komen, en nu lachte zijn god hem uit, schaterend. De vroedvrouw schrok zo van de uitbarsting van de vader dat ze probeerde de minuscule baby weer terug te stoppen, maar, in Daniils eigen woorden, ‘in de grote haast gebeurde dat niet op de juiste plek’—en we weten allemaal wat dat betekent. De net bevallen mevrouw Joevatsjov kon haar kind dáár niet houden: een paar ongemakkelijke minuten later kwam het kleintje alweer tevoorschijn. Na een paar gepauzeerde maanden in de couveuse konden Charms’ ouders hem op Nieuwjaarsdag 1906 mee naar huis nemen. Misschien was dat wel zijn derde geboorte.
En daarmee was het gedaan met de voorspelbaarheid in het leven van Daniil Joevatsjov, die zich tijdens zijn adolescentie Daniil Charms begon te noemen, de naam waaronder hij tegenwoordig bekend is. Er zijn talloze redenen om een nieuwe naam te kiezen, maar waarom hij voor “Charms” koos is niet duidelijk. Het schijnt dat deze naam op zijn Russisch uitgesproken op “Holmes” lijkt, en Daniil was een groot bewonderaar van de Londense detective, of hij was het postmodernisme ver vooruit en maakte al ironische verwijzingen in de vroege Sovjet-Unie want eigenlijk deed Holmes hem helemaal niks, of nee: hij verachtte hem zelfs, de betweterige witte-voetjes-haler, maar wie noemt zijn alter ego nou “Moriarty”?
Charms verfoeide regels, conventies en groepsgedrag, en besloot kunstenaar te worden. Hier willen we de lezer uitnodigen om zich voor te stellen hoe het een jongeman met zo’n inborst zal vergaan in het sociaal-realistische landschap van de USSR… Nee, er is inderdaad geen reden om aan te nemen dat dit een goede afloop zal hebben.
II. Het midden
Zoals de meeste mensen maar één keer geboren worden, zo bevatten de meeste levens hoogstens één unieke gebeurtenis, één bodemloze tragedie, één origineel idee—en vaak stokt de teller in alle categorieën op nul. Charms’ leven was van begin tot eind (via het midden) een unieke gebeurtenis, het origineelste idee, het was een kunstwerk, een verzetsdaad, een uitroep in de wildernis.
In 1926 richtte hij samen met de Leningradse kunstenaars Alexander Vvedenski, Kseniya Vaginova en Boris Levin – vrienden die net als hij idealistisch of suïcidaal waren (a rose by any other name…) – een absurdistische kunstbeweging op waarvan de naam niet bewaard is gebleven. Om je bij dit gezelschap aan te mogen sluiten moest je van gemiddelde lengte zijn, beloven nooit paard te gaan rijden op het dak, mocht je geen gewoontes van mussen overnemen, en moest je, tenslotte, roker zijn—of, als het erop aankwam, niet-roker. De jongelingen renden rond, schreven bezopen gedichten en toneelstukken vol droom-logica en nachtmerrie-waanzin, maakten experimentele films en organiseerden drukbezochte culturele avonden die door de socialistische dag- en weekbladen bijna unaniem negatief gerecenseerd werden.
Charms was wat de Engelsen een trickster noemen: een onruststoker, een schelm zeggen ze wel eens, maar dat klinkt te Robin Hooderig, te veilig en goedzakkig. Nee, tricksters zijn (mythologische) figuren die niet goed of kwaad zijn, niet mooi of lelijk, niet voor of tegen—ze zijn domweg uit op wanorde en wantrouwen. De trickster wil machthebbers ondermijnen en de orthodoxie uitdagen, ja, in een dictatuur verzetten tricksters zich tegen de uniformen, maar ook in een absolute utopie zouden ze de poten onder de stoelen vandaan zagen. Verstenen is verzuren. Het gaat dus niet te ver om te speculeren dat de arme Daniil zich daarom in geen enkel land of tijdperk echt thuis zou hebben gevoeld—hij zou altijd degene zijn die een moersleutel in de raderen gooit, hoe goed de zaken er ook voor staan. Behaaglijkheid is de antithese van openbaring. Dit verklaart ook Charms’ afwijzing van de experimentele zaum-poëzie die in de jaren tien en twintig in de USSR zoveel furore had gemaakt en daarna ingeburgerd raakte: zodra het experiment vlekkeloos functioneert is het experiment waardeloos geworden. Ontwrichting is het enige dat telt.
Charms reciteerde tijdens literaire soirees odes aan zijn buffetkast. Hij schreef onbegrijpelijke, hilarische verhalen zonder begin of einde en met nauwelijks een midden—verhalen die mét een duidelijke narratieve structuur waarschijnlijk niet veel begrijpelijker waren geweest. Hij klom op het dak van de opera en declameerde urenlang agressieve gedichten en erotische reclameslogans. Hij werkte aan een toneelstuk met de titel Mijn moeder bedekt door horloges en met een bevriende kunstenaar sneed hij de collagefilm De vleesmolen in elkaar, een nu verloren werk dat door velen als het begin van de surrealistische cinema beschouwd wordt,* járen voordat Joseph Cornell in New York zijn Rose Hobart vertoonde en Salvador Dalí uit withete jaloezie Cornells projector omstootte, waarna de schuwe Cornell zich terugtrok in zijn huisje op Utopia Parkway en lange tijd niks met de kunstwereld te maken wilde hebben.
Charms was een klassieke flaneur, zoals vele kunstenaars en excentriekelingen de stoepen als ongelezen pagina’s onder hun voeten weg laten bladeren om in gedachten verzonken tot de vreemdste en origineelste inzichten te komen, inzichten waar de wereld vaak niet klaar voor is maar de straat accepteert alles, de tegels en het asfalt absorberen de ideeën en frustraties en mijmeringen van alle pathologische wandelaars, zowel de genieën als de dwazen, kijk, daar zien we alweer Dalí voorbijkomen, nu zonder projector aan zijn voeten maar met zijn ocelot Babou, daar meandert De Nerval in Parijs naast zijn kreeft Thibault, daar struint Carmiggelt door Amsterdam met een beduimeld notitieblokje, daar verderop zien we Franz Hessel met een chique cocktail op de brede trottoirs van Potsdamer Platz … En daar loopt ook Charms door Leningrad, obsessief of verstrooid, hij liep zelfs zo veel dat een bevriende arts (ene M.A. Berger) vreesde dat hij wel eens aan dromomania zou kunnen leiden, ook wel automatische ambulantie genoemd: een dwangmatige drang tot wandelen die vaak gepaard gaat met ernstig geheugenverlies (zie de verbijsterde casus van Albert Dadas – wat een achternaam! – of de apocriefe anekdotes over de Engelse kathedraalbouwer Snowy Vernall). Berger schreef later een boek over het fenomeen, Sluchai ambulatornogo avtomatizma i isterii (Leningrad, 1952), en in Incident 23: “De vergeetachtige veelschrijver” herkennen ook zij die niet met veel verbeeldingskracht gezegend zijn direct onze Russische absurdist.
Charms bouwde in zijn kamer uit oude dozen, stukken hout, ‘springveren, fietswielen en conservenblikken’ een machine die niets deed, alleen maar puur en volledig een machine was en niks anders of méér probeerde te zijn. Gevraagd naar waarom hij dat had gedaan antwoordde Charms, ‘Ik wou thuis een machine hebben.’
Soms dachten vrienden dat ze de kunstenaar op de Nevski Prospekt tegenkwamen, maar de man die ze begroetten terwijl ze zich verheugden op een goed gesprek of schrap zetten voor een verzoek om een lening die nooit terugbetaald zou worden, stelde zich voor als de eminente professor Germanistiek Ivan Ivanovitsj Charms, tweelingbroer van ‘de mislukte schrijver.’ Charms zelf ontkende een broer te hebben en als hij schrijft over zijn geboorte (wat hij in meerdere teksten doet) is hij altijd alleen.
Hij aanbad Gogol, Dostojewski en Samuel Clemens maar had een hekel aan Poesjkin, Tolstoj en Melville—de eerste drie maakten zich ‘geen zorgen over de ziel en alleen maar over het leven (ja, ook die malle Fjodor Michajlovitsj)’ terwijl de laatste drie dachten ‘het universum en onze plaats daarin te begrijpen, maar de “wijsheid” die ze aanleveren is niet meer dan ballast en zwart zand.’ (in: De ramen staan open. Notities over kunst en leven. vert. Ireina T. Scholl (Amsterdam, 2000), p. 63.)
Soms liep Charms in sloffen over straat met een groot vlindernet, wie weet op jacht naar Vrijheid zoals Diogenes met zijn lantaarn een Rechtgeaard Mens hoopte te vinden. Tijdens maaltijden hield hij in één hand een servet waarmee hij na iedere hap, hoe klein ook, zijn lippen afveegde. Als hij thuis gasten ontving waste hij na hun vertrek direct zijn handen.
De echte wereld had het ondertussen aardig druk en niemand had tijd voor Charmsiaanse strapatsen; in de Sovjet-Unie werd zijn werk eerst genegeerd, toen gecensureerd en tenslotte verboden. Geld verdiende hij door kinderboeken te schrijven, hét genre waarin zijn incoherente, anti-causale surrealisme niet uit de pas liep. Het schijnt dat Vladimir Tatlin nog eens illustraties voor een van Charms’ boeken heeft gemaakt, maar als die tekeningen ooit bestonden zijn ze met het opbranden van de twintigste eeuw verloren gegaan.
Jaren en jaren gingen voorbij. Charms zag maar twee (twee!) van zijn verhalen voor volwassenen in druk verschijnen en zo schonk hij zonder het te weten broodnodige hoeveelheden geruststelling en zelfvertrouwen aan vele generaties schrijvers met carrières die maar niet van de grond komen, maar die gelukkig wel meer dan twee verhalen hebben gepubliceerd. Maar al die tijd bleef Charms – die bijna zijn hele leven onder verpletterende armoede gebukt ging – schrijven schrijven schrijven, verhalen en gedichten en dagboeken en overpeinzingen en teksten van nog geen honderd woorden die in één snelle hinkstapsprong je geatrofieerde brein opensplijten met die bijl waar Kafka het over had.
Charms schiep met zijn verhalen een warrige tekstwereld vol onnavolgbare logica en een wreed gebrek aan causaliteit: de dingen gebeuren, dat is alles, oorzaak en gevolg komen er niet bij kijken. Een wereld die gekenmerkt wordt door een volstrekte nutteloosheid van objecten, een totale impotentie van handelingen en een uitgewrongen betekenisloosheid van woorden. Niks functioneert, lukt of betekent iets—of in elk geval doen en betekenen de dingen niet wat we van ze verwachten. Maar boven alles wissen deze verhalen de grenzen uit tussen normaal en afwijkend, moreel en kwaadaardig, verveling en verwondering, leven en dood. Oorzaak en gevolg worden van elkaar losgekoppeld zodat niemand opkijkt van de vreemdste of walgelijkste handelingen waar geen retributie op volgt, of van goede bedoelingen die dood en verderf zaaien. Personages worden zonder aanleiding overstelpt door bizarre of afschrikwekkende voorvallen, of er gebeurt domweg niets en de protagonist wandelt uit het verhaal weg omdat hij zich verveelt naar iets op zoek is. De lezer blijft verbluft achter en wacht nog een tijdje aan het einde van de tekst, maar het personage keert niet terug. Toeval lijkt oppermachtig en het universum knarst vervaarlijk onder het gewicht van de willekeur. En de vraag is telkens weer: zijn dit de uitzonderingen, of zijn wij zo verslaafd aan logica en causaliteit dat we er niet op gewezen willen worden dat zij de afwijkingen zijn?
Een man bouwt in het geheim een muur dwars door Leningrad, maar als het bouwsel af is realiseert hij zich dat hij geen idee meer heeft waarom hij eigenlijk een muur wilde maken.
Een vrouw loopt ‘s nachts over straat en wordt achtervolgd door haar dubbelganger (zie Dostojewski…). Als ze zat is van het kat-en-muisspel confronteert ze haar schaduwgolem, maar dan blijkt zij zelf de dubbelganger te zijn. Ze raakt verstrikt in een spiegelende etalage en zwaait vertwijfeld haar origineel uit. (Voor de uitwerking van dit idee heeft Charms nog geen tweehonderdvijftig woorden nodig.)
Twee kerels keuvelen amicaal over het weer terwijl ze elkaar keihard op de bek kloppen, klap na klap na klap.
Nadat een meisje zonder reden overlijdt (‘Natasja hield op met huilen en begon te zingen. Ze zong en zong en plotseling ging ze dood’) begraaft haar vader haar op straat, maar als hij thuiskomt zit ze gewoon weer aan de keukentafel te spelen.
Halverwege een verhaal over de schilder Serov en zijn defecte horloge meldt de verteller dat hij graag meer over Serov zou vertellen, maar dat dit helaas onmogelijk is omdat hij zijn inktpot niet kan vinden.
Of neem de volgende, veel persoonlijkere tekst:
Manitov had een hekel aan treinreizen. De moeite—de ongelofelijke moeite die het kostte om niet simpelweg de flessen van dit tafeltje te vegen, de vrouw die tegenover hem zat in het gezicht te krijsen, joelend als een chimpansee zijn boterhammen door de coupé te slingeren, mensen hun kranten uit handen te trekken en dat kind daar lauwe yoghurt in de nek te gieten… Beschaving kostte zo ontzettend veel moeite en op dit moment had hij geen flauw idee waar het allemaal voor diende.
Hij stond op om stampij te maken maar stootte zijn hoofd tegen het bagagerek en viel dood neer in het gangpad. De andere passagiers – vrezend dat dit forse vertraging zou opleveren – hebben hem toen door een raampje naar buiten geduwd. Ze arriveerden alsnog te laat op hun bestemming, maar dat had niks met Manitov te maken.
—“Ecce Homo” (1928)
Dit zegt genoeg en er is weinig mee te winnen er verder nog over te spreken.
III. Het einde
Nutteloosheid en mislukking, het aanhoudende falen dat schuurt en schuurt en uiteindelijk iedereen (iedereen!) breekt. Charms schreef als een bezetene (lades vol koffers vol buffetkasten vol kamers vol), maar hij werd niet gelezen. In 1931 werd hij voor de eerste keer gearresteerd door de geheime politie, op beschuldiging van antirevolutionaire praktijken en opruiing. De aantijgingen verrasten niemand. Omdat ze Charms kenden, of omdat ze de Sovjet-Unie kenden?—wie weet. Charms week af van de norm. Vandaag de dag zouden we hem excentriek of geniaal noemen. In het Rusland van 1931 werd je verbannen naar Koersk.
Een jaar later krijgt hij onverwachts gratie van het Centraal Comité en keert hij terug naar Leningrad, maar dat blijkt nauwelijks een verbetering op de goelag. Nu worden zelfs zijn kinderverhalen niet meer verkocht. Hij lijdt dagelijks honger en weet alleen te overleven dankzij het kleine inkomen van zijn vrouw Marina Malitsj. Hij trouwt twee keer en heeft minstens één minnares, ene Ignavia over wie we niks weten. Vrienden heeft hij in deze tijd nauwelijks meer: iedereen die hij ooit heeft gekend is verbannen, gevlucht of ondergedoken, of heeft zich een verrader getoond en werkt samen met de Bond van Sovjetschrijvers.
Ergens in de jaren dertig laat Charms zich kort in een psychiatrische kliniek opnemen om zich mentaal ongeschikt te laten verklaren en zo de dienstplicht te ontlopen. De dokters stellen vast dat hij aan schizofrenie lijdt en sturen hem weer naar huis.
Een van de weinigen die hij in de laatste jaren van zijn leven nog wel spreekt is Grigori Teodorovitsj Fomenko, de bekende wiskundige en amateur-geschiedkundige die door zijn experimentele werk waanzinnig is geworden en de enige is die dat niet doorheeft. Fomenko’s enige zinnige bijdrage aan de mensheid is de korte samenwerking met de filosoof van tijd en het menselijk lijden, Maximilaan Fjodorovitsj Sjterer, wiens goeddeels onbegrijpelijke boek Herinneringen aan de toekomst (Moskou, 1948) veel aan Fomenko’s ideeën ontleent. Charms genoot erg van Fomenko’s irrationele, non-chronologische gezelschap, want iedereen ‘heeft iemand nodig die gekker is dan hij, zodat we ons tenminste één maal in de week iets minder reddeloos kunnen voelen.’
Charms heeft zijn geboortestad maar één keer vrijwillig (dat wil zeggen: niet per gevangenentransport) verlaten. In 1933 of ‘34 stuurde een auteur met wie hij een onregelmatige briefwisseling onderhield hem een treinkaartje naar Moskou—‘Kom toch snel, samen kunnen we overleven, en anders kunnen we tezamen verhongeren.’ Charms pakte een oude kartonnen koffer, schreef zijn vrouw een vaarwelbriefje en stapte op de Moskou Express. Toen de trein bijna het eindstation had bereikt begon hij te twijfelen. In zijn dagboek schreef hij tijdens de treinreis: ‘Ik schiet tekort, zal altijd onvolkomen zijn. Het schrift rolt en de taal vloeit maar ik haper en haper, ik ben een hapering [заминка].’
Bij de voorlaatste halte stapte hij uit en de volgende dag was hij weer thuis. Maria Malitsj was na werk bij vrienden gaan eten en daar ook blijven slapen. Ze kwam een paar minuten na Charms binnenlopen en verontschuldigde zich – wat moest hij zich een zorgen gemaakt hebben! – terwijl hij het afscheidsbriefje in een broekzak verfrommelde.
Charms’ dagboeken in de laatste jaren van zijn leven zijn hartverscheurend, een langzaam wentelend zwart gat van wanhopen, honger en angst lijden, niet opgeven, dan wél opgegeven en alsnog overleven, bijna tegen je zin—vaak leest het alsof het eenvoudiger zou zijn om te sterven dan om te blijven bestaan, te blijven schrijven.
In 1941 wordt hij opnieuw opgepakt, maar nu wreekt die diezelfde schizofrenie-diagnose zich en Charms wordt opgesloten in de psychiatrische vleugel van de gevangenis, met dank aan je nutteloze machines en je vlindernet, Daniil… Op de laatste foto die van hem gemaakt is, genomen door de geheime politie, lijkt hij wel tachtig. Hij lijkt wel dood. Hij was vijfendertig jaar oud.
Circa zes maanden later, op 2 februari 1942, tijdens het Beleg van Leningrad waarin meer dan een miljoen Russen zouden omkomen, bezweek Daniil Charms aan de honger—de belegerde stad raakte door alle voorraden heen en de bewakers waren opgehouden de gevangenen te eten te geven.
Voor zover bekend was dat Charms’ enige dood.